Goudvondst zette Serooskerke op zijn kop
SEROOSKERKE. Een goudschat bracht Serooskerke vijftig jaar geleden in beroering. Een halve eeuw later blikt het Walcherse dorp met een reeks activiteiten terug op de spectaculaire vondst van 3 januari 1966.
Boer Piet Christiaanse ontdekte op de bewuste datum bij het oogsten dat het in de grond van zijn preiveldje wemelde van de gouden munten uit de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw. In de dagen en weken erna vonden hij, zijn vader en zijn knecht er meer dan duizend.
Mart Olijslager (68) uit Serooskerke herinnert zich de goudkoorts van Serooskerke nog als de dag van gisteren. „Christiaanse dacht eerst dat er doppen tussen de prei zaten”, vertelt hij, „van die glanzende die je vroeger op glazen yoghurtflessen moest indrukken om de fles te openen.” Die bin niks waard, moeten de boer, diens vader Gerrit Christiaanse en knecht Adrie van de Broecke toen hebben geconcludeerd. Olijslager: „Toch werd buurman Johannes Kodde, die juwelier was, er maar even bij gehaald. Die zag meteen dat het gouden munten waren.”
Voordat boer Christiaanse het preiveldje van 600 vierkante meter aan de Dorpsstraat van de toenmalige gemeente Serooskerke pachtte, stond op die plek de ouderlijke woning van Mart Olijslager. Die woning werd in 1964 gesloopt. De grond werd verkocht aan de gemeente. Olijslager was 18 jaar toen de goudkoorts in zijn geboortedorp toesloeg. „Ik herinner me dat bijna dagelijks uit het hele land filmploegen en fotografen hier neerstreken om verslag te doen van de opgravingen. De vinders waren te gast bij Mies Bouwman en ze kwamen in het Polygoonjournaal.”
De munten werden in november 1966 geveild bij veilinghuis Jacques Schulman in Amsterdam. Opbrengst: 645.940 gulden (293.115 euro). In 2011 berekende de Numismatische Kring Zeeland dat de opbrengst in dat jaar 530.000 euro zou hebben bedragen. Olijslager: „Daar kun je nu een mooi buitenverblijf van kopen.”
De ene helft ging naar de vinders, de andere naar de gemeente. Met haar deel bouwde de gemeente in Serooskerke een medisch centrum en een openluchtzwembad, dat toepasselijk de naam De Goudvijver kreeg en dat nog altijd bestaat. Olijslager: „Als timmerman heb ik daaraan meegebouwd. Iedereen die hielp ontving na afloop van de gemeente een zilveren lepeltje in de vorm van een spade.”
Niemand is er ooit achter gekomen wie de gouden munten eeuwen geleden heeft verstopt. Stadsarchivaris Peter Blom van Veere heeft wel een theorie. „De munten moeten rond 1622 begraven zijn, aangezien de nieuwste ervan uit dat jaar stamt. De oudste was van 1422. In 1623 was de piraat Jan Jansen van Haarlem met zijn vlootje neergestreken in Veere om zijn schepen daar te laten opknappen.
Deze schatrijke kaper, die tot de islam was bekeerd en door het leven ging als Murat Reis, had kisten vol goudstukken. Het is mogelijk dat hij als rechtgeaarde piraat die munten in de buurt van het stadje Veere als appeltje voor de dorst in de grond heeft gestopt. Toen hij Walcheren verliet, moet hij van plan zijn geweest ooit terug te keren en de munten weer op te graven.”
De munten waren afkomstig uit alle Europese windstreken. Volgens Olijslager zijn er in totaal 1023 opgegraven, Blom houdt het op 1158, omdat er ook vóór 1966 en na dat jaar nog zijn ontdekt. Olijslager vermoedt dat de muntstukken in een stenen kruik zaten die kapot is gegaan, waardoor ze verspreid raakten over het perceel. „Die kruik moet verbrijzeld zijn bij de afbraak van ons huis en het egaliseren van het terrein. Daar werden shovels en een kleine kraan bij gebruikt.”
Zaterdag 23 januari wordt in het historisch educatief centrum Het oude Brandspuithuis in Serooskerke een tentoonstelling geopend over het vijftigjarig jubileum van de goudvondst. Ooggetuigen van de gebeurtenissen van destijds vertellen dan hun verhaal. Veel activiteiten dit jaar in Serooskerke haken in op de herdenking van het gouden jaar 1966.