Trawlervisserij heeft „niets te verbergen”
De schepen zijn groot en efficiënt en ze leveren een product waar de arme consument in ontwikkelingslanden om schreeuwt. Maar de zogeheten pelagische visserij ligt ook onder een maatschappelijk vergrootglas. „We hebben niets te verbergen.”
Een groot deel van het jaar zitten ze op zee, maar eind december zijn de mannen van de Nederlandse vriestrawlervloot thuis. Aan de kades in IJmuiden en Scheveningen levert dat een uniek gezicht op: achter elkaar liggen daar de schepen van de vier rederijen die Nederland anno 2015 nog telt: Cornelis Vrolijk, Jaczon (onderdeel van Vrolijk), Parlevliet & Van der Plas en W. van der Zwan.
De vloot bestaat uit achttien trawlers, waarvan een deel onder buitenlandse vlag vaart via dochterondernemingen van de rederijen. Grote trawlers zijn het, waarbij de kotters waarmee Urker en Zeeuwse vissers de Noordzee op gaan in het niet vallen. De SCH 72 ”Frank Bonefaas” bijvoorbeeld is bijna 120 meter lang en 17,5 meter breed.
Dat de schepen zo groot zijn heeft een simpele reden: de gevangen vis wordt direct aan boord ingevroren en opgeslagen, waarvoor veel ruimte nodig is. Pas als het schip vol is –de SCH 72 kan pakweg 4000 ton (4 miljoen kilo) vis bergen– komt het naar de haven terug om te lossen. Een visreis duurt twee tot vijf weken.
De trawlers beoefenen de zogeheten pelagische visserij, dat wil zeggen op soorten die in scholen zwemmen en in de hele waterkolom leven. Haring, makreel, horsmakreel, blauwe wijting en sardien zijn de belangrijkste. Doordat de vis in scholen zwemt is het, als zo’n school eenmaal met behulp van sonar is opgespoord, eenvoudig te vangen. Met één ”trek” van het net kan een trawler wel 200 ton vis aan boord halen. Die wordt vervolgens gekoeld, gesorteerd en ingevroren in pakken van 20 kilo, die in het vriesruim op pallets worden gestapeld.
Het overgrote deel van de vis die de Nederlandse vloot vangt, zo’n 90 procent, gaat naar afnemers buiten de Europese Unie. West-Afrikaanse landen –Nigeria voorop– zijn de grootste klanten, gevolgd door Egypte, China en Japan. „Wij leveren goedkope vis aan mensen in ontwikkelingslanden, die geen vlees kunnen betalen”, vertelt Gerard van Balsfoort. Hij is voorzitter van de PFA, de brancheorganisatie van de pelagische rederijen.
Dat die vis goedkoop is, is te danken aan de efficiënte aanpak van de Nederlanders, die hiermee in de Europese Unie uniek zijn. De grootschaligheid roept echter ook weerstand op. Voor een milieuorganisatie als Greenpeace zijn de „megaschepen” een gemakkelijk mikpunt van kritiek. De suggestie als zouden de vriestrawlers de oceanen leegvissen, wijst Van Balsfoort resoluut van de hand. „De bestanden van de soorten die wij vangen, worden strikt beheerd via internationale afspraken. Elk jaar stellen de EU en andere betrokken landen de quota vast. Dat gebeurt aan de hand van wetenschappelijke adviezen, gebaseerd op metingen.”
Van bijvangst van ongewenste soorten is in de pelagische visserij vrijwel geen sprake, dankzij het feit dat de vissen soort bij soort in scholen zwemmen. Volgens Van Balsfoort gaat het om ongeveer 2 procent. Hierdoor hebben de reders betrekkelijk weinig nadeel van de zogeheten aanlandplicht die dit jaar van kracht werd (zie ”Vis opsporen met onderzeeboottechniek”).
Niet alleen Greenpeace, dat volgens Van Balsfoort als enige milieuorganisatie niet met de PFA om tafel wil, legt de Nederlandse vriestrawlers onder het vergrootglas: ook sommige nationale overheden kunnen er wat van. Ierse en Franse controleurs bijvoorbeeld klimmen, onder druk van hun eigen vissers, keer op keer aan boord om te bekijken of de Nederlanders zich wel aan de regels houden. „Bij ons is alles in orde, we hebben niets te verbergen”, zegt schipper Piet Hoek van de SCH 72.
Vis opsporen met onderzeeboottechniek
Terwijl voor de kottervisserij (die met name op de Noordzee op platvis als tong en schol vist) de zogeheten aanlandplicht op 1 januari ingaat, heeft de pelagische visserij er al een jaar ervaring mee. De aanlandplicht is onderdeel van het Europees visserijbeleid. Hij houdt in dat vissers alle gevangen vis mee moeten nemen naar de havens, ook de bijvangst –onverkoopbare soorten en jonge (ondermaatse) vis– die voorheen weer overboord werd gezet. De maatregel is bedoeld om voedselverspilling tegen te gaan, maar vissers stellen dat hij juist contraproductief uitpakt. Het enige voordeel is dat de plicht de ontwikkeling van nieuwe technieken versnelt, stelt PFA-voorzitter Gerard van Balsfoort: de vissers doen extra hun best om selectiever te vissen. Ze experimenteren bijvoorbeeld met aanpassingen aan de netten, om bijvangst te kunnen laten ontsnappen. De pelagische visserij verwacht ook veel van het gebruik van akoestische technieken (echo) om gewenste vis op te sporen. Dat is afgekeken van de marine, die er bijvoorbeeld onderzeeboten mee opspoort. „Nederlandse bedrijven en onderzoeksinstituten als TNO hebben daar veel kennis van.”