Het eerste verschil zit hem in het feit dat het CBS een jaar achterloopt. Het bureau presenteerde woensdag cijfers over 2014, terwijl het weideseizoen van 2015 al achter de rug is. De sector 
–boeren­organisatie LTO en koepel van zuivelfabrikanten NZO– stak in op 2015. En juist dit jaar werden de eerste vruchten geplukt van een aantal maatregelen om weidegang te stimuleren, zoals een verhoging van de premie op weidemelk en de begeleiding van boeren die hun koeien weer naar buiten willen doen.

Een ander verschil is: waar kijk je precies naar. Het CBS telt koeien, de sector kijkt naar het aantal bedrijven. Dat laatste maakt het trouwens niet positiever, want juist bij de grootste bedrijven blijven de koeien vaker op stal. En dan is er nog een verschil in definitie. Het CBS rekent alleen met volledige weidegang: koeien die minimaal 120 dagen per jaar minstens 6 uur per dag in de wei doorbrengen. De sector kijkt ook naar minder vergaande vormen (deelweidegang).

Terug naar de cijfers. Vorig jaar kwam 69 procent van de koeien regelmatig in de wei, tegen 70 procent in 2013 (CBS). Weliswaar liepen er 10.000 koeien extra buiten – maar omdat de boeren meer koeien hielden (plus 50.000) pakte het percentage toch iets lager uit. Dit jaar paste 78,3 procent van de melkveebedrijven een vorm van weidegang toe (LTO/NZO), een half procentpunt meer dan in 2014. De daling van volledige weidegang kwam nagenoeg tot stilstand op 69,8 procent, deelweidegang zit in de lift.

Voorzitter Kees Romijn van de LTO-vakgroep melkveehouderij noemt dat desgevraagd „ontzettend positief. Ons doel is minimaal het niveau van 2012 weer te bereiken, toen ruim 81 procent van de bedrijven weidegang toepaste. Daarvoor moeten nog zo’n 500 bedrijven die nu het jaar rond opstallen, omschakelen. Daar blijven we in 2016 aan werken.”

Zie ook:

Koe in de wei is allang niet meer vanzelfsprekend