Alleen regelmatige gever schenkt goed doel meer
DEN HAAG. „Nederlander geeft meer aan goede doelen”, jubelde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vrijdag. De werkelijkheid is minder scherp.
Eén blik op de interactieve graphic van het CBS maakt duidelijk aan dat het cijferinstituut een vrij positieve insteek kiest.
Van 1992 tot 2000 gaf elk huishouden ongeveer evenveel aan goede doelen: 261 euro in 1992 en 247 euro in 2000. Daarna stijgen deze giften van 269 euro in 2003 tot 392 in 2013.
De kneep zit echter in de splitsing tussen eenmalige donaties aan goede doelen, kerken, partijen, vakbonden enerzijds én regelmatige contributies aan diezelfde organisaties anderzijds.
Die contributies verdubbelen weliswaar van 112 euro in 1992 naar 245 euro in 2013. De verklaring ligt deels in het overbekende feit dat ouderen en kerkelijke mensen in de loop die jaren steeds meer zijn gaan geven aan hun goede doelen. De regelmatige gever geeft dus meer.
Eenmalige donaties en collectes blijven over twintig jaar echter gelijk, van 149 euro in 1992, tot 147 euro in 2013. De incidentele gever geeft –vanwege de inflatie– relatief zelfs minder.
Reformatorische goede doelen mogen niet klagen. Ook daar stij- gen de (totale) particuliere inkomsten, bij ZOA van 5,9 miljoen in 2006 tot 8,4 miljoen vorig jaar, bij Woord en Daad van 15,2 miljoen in 2012 tot 16,4 miljoen vorig jaar. Die inkomsten bestaan uit zowel eenmalige als regelmatige bijdragen en legaten. Ook de refo-gever geeft dus regelmatig en trouw aan zijn goede doelen.