Voor eerst asielzoeker berecht voor folteringen
De rechtbank in Rotterdam buigt zich woensdag over folteringen die een geweigerde asielzoeker in zijn land van herkomst, de Democratische Republiek Congo, heeft gepleegd. Het is voor het eerst dat een vreemdeling die gewelddadigheden in zijn eigen land op zijn kerfstok heeft, in Nederland wordt berecht. Daar ging sinds 1998 wel een zeer moeizame weg aan vooraf.
Toen werd namelijk het Nationaal opsporingsteam voor oorlogsmisdaden (Novo–team) opgericht. Tot nu toe sneuvelden al hun eerdere pogingen om van foltering of oorlogsmisdaden verdachten die naar Nederland waren uitgeweken, hier voor de rechter te brengen.
Aan gebrek aan aanbod lag het niet. De Immigratie– en Naturalisatiedienst (IND) heeft sinds 1998 ruim zevenhonderd mensen de toegang tot de asielprocedure geweigerd, omdat ze mogelijk betrokken waren bij oorlogsmisdaden. De dienst heeft de informatie over deze personen doorgestuurd naar het Novo–team.
Het bewijzen van oorlogsmisdaden in het buitenland blijkt enorm lastig. Dat komt omdat deze misdrijven meestal jaren geleden op vreemd grondgebied zijn gepleegd. Onderzoek ter plaatse is vaak onmogelijk.
Toch vindt justitie het belangrijk om asielzoekers te vervolgen als ze worden verdacht van foltering of oorlogsmisdaden. Het landelijk parket van het Openbaar Ministerie (OM) heeft daarom vorig jaar de leiding over het Novo–team gekregen.
Justitie wil met de vervolging van verdachte asielzoekers een signaal geven dat ons land geen toevluchtsoord is voor folteraars en oorlogsmisdadigers, stelt het landelijk parket. „Het is van groot belang dat de internationale gemeenschap bereid is het nodige te doen aan vervolging, waardoor oorlogsmisdadigers ook elders geen vrije haven kunnen vinden."
De 51–jarige voormalige kolonel van de Congolese Garde Civile, Sebastien N., is de eerste van foltering verdachte asielzoeker die zich bij een Nederlandse rechter moet verantwoorden. Hij staat in Congo bekend als ’Roi des Betes’ (’koning der beesten’). N. was volgens het OM in de jaren negentig betrokken bij grootschalige schendingen van mensenrechten.
De man was lid van de in 1984 opgerichte Garde Civile. De toenmalige heerser over Zaïre, Bobutu Sese Seko, stichtte de Garde om taken over te nemen van de in diskrediet gebrachte gendarmerie van het bewind. Ze waren voor de regering betrouwbaar genoeg om net zoals de Speciale Presidentiële Divisie (DSP) tegenstanders van het regime te intimideren.
Zijn advocaat P. Emmelot zei tijdens de regiezitting begin januari dat zijn cliënt na de val van Mobutu in 1997 in eigen land werd veroordeeld tot tien jaar celstraf. Hij wist echter te ontsnappen en vluchtte naar Nederland waar hij in 1998 asiel aanvroeg. De IND had toen al ernstige redenen om te vermoeden dat de vroegere kolonel zich schuldig had gemaakt aan schendingen van mensenrechten. Hij kreeg om die reden geen asiel.
De bevindingen van de IND over N. waren echter niet de aanleiding voor het begin van het onderzoek naar hem. Het OM kreeg zelf informatie over vermeende misdaden van de vroegere Congolese kolonel. Vervolgens zocht de nationale recherche contact met de autoriteiten in Congo.
Uiteindelijk was het voor rechercheurs in deze zaak, in tegenstelling tot de meeste andere zaken, wel mogelijk om naar het land waar de misdrijven zijn gepleegd af te reizen. Ze hebben daar onder meer de aangiften van drie verschillende slachtoffers opgenomen. Deze mensen verklaarden door N. te zijn gefolterd of te zijn gemarteld onder zijn toeziend oog. De man werd in september in zijn woonplaats, het Groningse Zandeweer, aangehouden.
Of deze verklaringen en andere vergaarde bewijzen voldoende zijn voor een veroordeling van N., moet nog blijken. Dat oordeel is in eerste instantie aan de rechtbank in Rotterdam.