Dít straatje kan zelfs Rutte niet meer schoon vegen
DEN HAAG. Het kabinet is woensdag niet aan het maken van een diepe knieval ontkomen. Maar als het de illusie koesterde door dit mea culpa een pak slaag te ontlopen, kwam het bedrogen uit. Door een breed gesteunde motie van afkeuring kreeg het ’s avonds laat alsnog met de mattenklopper.
Dat premier Rutte en de betrokken bewindslieden Van der Steur en Dijkhoff diep door het stof moesten, stond bij voorbaat vast. Daarvoor was er de afgelopen tijd te veel misgegaan. Jarenlang vroeg de Kamer met aandrang om meer en concreter informatie over de zogeheten Teevendeal. Hij werd afgescheept met smoesjes en warrige, incorrecte info. Jazeker, twee bewindslieden traden dit jaar af en er kwám een onderzoekscommissie. Maar de conclusies van Oosting en de zijnen waren snoeihard. Tel daar nog bij op het merkwaardige optreden van de minister-president, die op zijn laatste vrijdagse persconferentie het hele rapport-Oosting toch weer onderuit leek te schoffelen, en het is duidelijk: bij de oppositie had zich zo veel gramstorigheid opgestapeld dat het voor Rutte onmogelijk was geworden om dit straatje nog echt schoon te vegen.
Hoe hoog de oppositie de zaak opnam, bleek meteen bij aanvang van het debat. Segers (ChristenUnie) citeerde Augustinus, „die zich in zijn tijd al afvroeg wat nog het verschil is tussen de overheid en een roversbende als de staat niet is onderworpen aan de wet”, en sprak over „het debat van de waarheid.” Wilders (PVV) vergeleek de VVD met een maffiaclan, terwijl de tekst van de doorgaans keurige Buma (CDA) dit keer niet eens zo veel van de zijne afweek. En Van der Staaij (SGP) vroeg, met verwijzing naar Abraham Kuyper, of er nog „een boetekleed in de politieke garderobe” van de premier hing.
Dat boetekleed hadden de drie Canossa-gangers, keurig gestreken, klaarliggen. En wel in de donkerste variant. Op het gezicht van de anders zo joviaal wuivende kwinkslagenman Rutte verscheen woensdag niet één keer een glimlach. Hij had, zo gaf hij toe, de achterliggende jaren, toen de kwestie-Teeven in media en parlement steeds opdook, „veel dichter op de bal moeten zitten.” Lees: ik voerde te weinig regie. En zijn persconferentie van vrijdag was „een ongelooflijke stommiteit.”
Van der Steur en Dijkhoff deden in boetvaardigheid nauwelijks voor hem onder. Hun meeschrijven aan een persbericht van minister Opstelten? Dom, dom, dom. Ze hadden, zo gaven ze woensdag toe, toen ze op 4 maart in de werkkamer van Opstelten dat persbericht onder ogen kregen, meteen het ministerie moeten verlaten.
Maar deemoedigheid voldeed woensdagavond niet meer. Wat bovendien niet meehielp, waren de minieme pogingen van het trio om hier of daar nog een verzachtende omstandigheid voor hun handelen aan te voeren. En wat te denken van Van der Steur, die zich in een bijzin liet ontvallen dat hij nota bene afgelopen zondag nog enkele „gespreksaantekeningen” vond van de bijeenkomsten op het justitiedepartement op 4 en 9 maart? Huh?! Nu nog? Nu Oosting al lang en breed heeft gerapporteerd? Segers: „Ook vandaag wordt de rookmachine weer volop aangezet.”
Zodoende kwam het aan het eind van de avond toch tot een door Segers ingediende, breed gesteunde motie van afkeuring. In een hoofdelijke stemming plaatsten 65 Kamerleden zich achter de schrobbering van het kabinet, 77 Kamerleden wezen hem af.
De betekenis van de motie van afkeuring viel van Ruttes gezicht af te lezen. Voor hem en zijn twee steunpilaren betekent deze terechtwijzing een flinke klap. Niet voor niets sprak de premier eerder op de avond over „veruit het zwaarste debat uit mijn politieke loopbaan.” Dat valt te begrijpen. Het was immers een debat waarin hij, hoe hij ook om zich heen keek, nergens meer een strohalm zag om zich aan vast te grijpen en waarin bijna de voltallige oppositie –alleen de solist Van Vliet stemde met de coalitie mee– hem inpeperde: premier, u mag dan de naam hebben van teflon-Mark, maar u komt niet overál mee weg. Ga daar maar eens goed over nadenken.