Joost Hengstmengel: Handel drijven zag men als opdracht van de Schepper
ROTTERDAM. Internationale handel is een opdracht van de Schepper: niet voor niets heeft God de landen ongelijk met grondstoffen bedeeld. Dat idee was gemeengoed onder economische denkers enkele eeuwen geleden, laat Joost Hengstmengel in zijn proefschrift zien.
Niet snel zoeken economen van nu hun heil bij de theologie. In de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw was dat anders. Economische denkers van toen gebruikten volop de leer van de goddelijke voorzienigheid, laat Joost Hengstmengel zien. Hij promoveert morgen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De titel van zijn proefschrift luidt ”Divine Oeconomy. The Role of Providence in Early-Modern Economic Thought before Adam Smith” (Goddelijke economie. De rol van de voorzienigheid in vroegmodern economisch denken voor Adam Smith).
In zijn proefschrift bespreekt Hengstmengel vijf manieren waarop God en economie met elkaar in verband werden gebracht. Eén ervan is het leerstuk van de ”universele economie”. Dat verklaart bijvoorbeeld waarom het ene land vooral wijnbouw en een ander land visserij heeft. Om volken aan te zetten tot handel en vriendschap, heeft God hun grondgebieden ongelijk met grondstoffen en producten bedeeld, was de idee. Deze visie was gemeengoed onder denkers als Desiderius Erasmus en Hugo de Groot, en drong door tot stichtelijke boeken. Zo schrijft ds. Godefridus Udemans in ”T geestelyck roer van’t coopmans schip” (1640) „dat elck lant wat bysonders heeft, dat wij in dit leven van doen [nodig] hebben, maar gheen landt en heeft het alle t’samen, op dat de natien malkand’ren niet en souden verachten, maar malkanders gheselschap ende hulpe versoeken, als leden van een lichaem.”
Hengstmengel onderzocht ook de opvattingen over armoede en ongelijkheid. De meeste denkers beschouwden de verdeling van de mensheid in arm en rijk als door God gewild. Economisch hebben beide groepen elkaar nodig, als aanbieders en afnemers van arbeid. De rijken leren vrijgevigheid, de armen tevredenheid. Tegelijk vormt de arme onderklasse een waardevol reservoir aan goedkope arbeidskrachten voor de moderne handelsnatie.
Die gedachtegang moet je zien tegen de achtergrond van oeroude klassieke en theologische motieven, legt Hengstmengel uit. „Opvallend was het gemak waarmee de denkers de hand van God in alles waarnamen. Wij leven in een tijd waarin velen het geloof in de voorzienigheid hebben verloren. Zelfs binnen kerken is het een heel impopulair leerstuk. Maar in die tijd zag men de schepping als een boek waarin je Gods bedoelingen kunt lezen. Daarin ging men nogal eens heel kort door de bocht.”
Kun je zeggen dat de leer van de voorzienigheid ook werd misbruikt voor economische doeleinden?
„Vooral in mijn hoofdstuk over armoede en rijkdom kom je tenenkrommende uitspraken tegen, zelfs van goedbedoelende dominees. Arm en rijk werden gezien als door God gegeven categorieën die wij niet moeten willen veranderen. Het kon leiden tot een harde, harteloze opstelling. Sommigen verzetten zich zelfs tegen armoedewetten, omdat het steunen van de armen zou ingaan tegen Gods verordeningen.
In de klassieke voorzienigheidsleer heeft God weliswaar oog voor onze aardse noden, maar het hoogste doel daarbij is Zijn eer en de verlossing van de mens. Dat idee ontbreekt bij de economische denkers totaal: in feite transformeren ze een oude doctrine. Typerend vind ik ook dat ik de naam van Christus zelden ben tegengekomen. In de pamfletten van de economische auteurs gaat het altijd over een onpersoonlijke God, de Almachtige, de Allerhoogste, de Voorzienigheid. Zo wordt het leerstuk een soort lege huls.”
Wat is een positieve les voor christenen vandaag?
„Interessant vind ik dat men de economie in een veel positiever daglicht plaatste dan wij gewend zijn te doen. Wij zien de economie al snel als iets aards, als een noodzakelijk kwaad. Deze denkers stellen dat de economische werkelijkheid voortbouwt op ordeningen die God in de schepping heeft gelegd. Dat leidt tot een positievere kijk op de economie. De gedachte dat de straatveger niet minder is dan de hoogleraar, en dat iedereen werkt met de aan hem gegeven talenten, vind ik mooi. Alle werk is even waardevol, en God stuurt daar op aan door mensen verschillende interesses en talenten te geven.”