Geen lidmaat
Johannes 17:17
„Heilig hen in Uw Waarheid; Uw Woord is de waarheid.”
De Heere erkent geveinsden niet voor lidmaten van de kerk. Zij worden ook door de getuigenissen van het verbond niet geheiligd, maar verontreinigen de getuigenissen door hun aanraking (Haggaï 2:12-16). Terwijl God door het Evangelie en de bondszegelen betuigt dat Hij Vader der gelovigen is, zo betuigt Hij ook daardoor dat Hij van de ongelovigen een afkeer heeft en geen gemeenschap met hen heeft. Zij zijn een gruwel in Zijn ogen. „Die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Johannes 3:36).
Maar aangezien het niet in de macht der kerk is om diegenen van de getuigenissen des verbonds te weren die het geloof en de bekering belijden, zo is zij genoodzaakt hen tot het gebruik daarvan toe te laten. Maar wel zo dat zij daardoor niet geheiligd worden, doch die veeleer door hun gemeenschap verontreinigen. Zij laden een des te zwaarder oordeel op zich, hetgeen de Heere eindelijk eens zal uitvoeren. Want door het uitwendig gebruik van de getuigenissen, zonder geloof, worden zij geen leden van die ene, heilige kerk die, door Christus van het oordeel van de verdoemenis vrijgekocht, eens heerlijk voor Hem zal gesteld worden. Dit moet de ware leden der kerk bemoedigen en vertroosten in de donkere wegen waarlangs hun hemelse Vader hen meestal door dit leven leidt.
Caspar Olevianus, theoloog te Heidelberg
(”Apostolische Geloofsbelijdenis”, 1868)