Kerk op een berg koper en goud
De grootste koper- en goudmijnen ter wereld, bij Timika op Papoea, is een wereld op zichzelf. De Evangelisch Christelijke Kerk in Papoea (GKI) is opvallend aanwezig en het kerkelijk leven op een industrieterrein van de Freeportmijn is uniek. Een kijkje in deze bijzondere wereld van kompels en mijnpersoneel in een ontoegankelijk winningsgebied.
Drie mannen, Anton Colijn, Jean Jacques Dozy en Frits Wissel, gingen in 1936 op expeditie naar het onherbergzame Carstenszgebergte op Nieuw-Guinea. Een van de drie mannen, Jean Jacques Dozy, was geoloog en ontdekte de Ertsberg, waar koper en goud in de grond zat. Maar op een plaats waarvan het ondenkbaar leek dat het ooit te ontginnen zou zijn.
Zo’n 25 jaar later stuurt het mijnbedrijf Freeport een nieuwe ploeg mensen, onder leiding van de geoloog Forbes Wilson, naar het gebied. Dozy’s bevindingen worden bevestigd: er zit koper en goud in de Ertsberg. Freeport onderhandelt met het regime van president Suharto en in 1967 wordt de concessie getekend. Opvallend, het is twee jaar voordat de bevolking van Papoea zich in een referendum mag uitspreken over de vraag of het bij Indonesië wil horen.
Eind 1973 loopt de eerste lading koperconcentraat, via een pijpleiding van 115 kilometer lengte, in een schip aan de kust. Sindsdien zijn er in de omgeving nog veel grotere hoeveelheden koper, goud en zilver ontdekt, met name in en op de Grasberg. De winning in dagbouw en in ondergrondse mijnbouw ondergaat een enorme en is –tenminste voor Freeport– bijzonder winstgevend.
Deurtje open
In het mijncomplex werken nu enkele tienduizenden mensen. Bij Freeport, bij onderaannemers of toeleveranciers. Het is een wereld op zich. Het terrein van de mijn, maar ook het gebied rond de pijpleiding naar de kust is verboden gebied voor ieder die niet op de loonlijst staat. Maar voor een gast van de plaatselijke kerk is er wel een deurtje te openen. Want de GKI neemt een bijzondere positie in. Net als stafpersoneel mogen gasten gebruikmaken van de helikopters van het bedrijf om de afstand tussen Timika en de mijn te overbruggen.
Een dikke mist, veroorzaakt door bosbranden honderden kilometers verderop, maakt vliegen onmogelijk. De bustocht van drie uur, om de afstand te overbruggen en tot zo’n 2000 meter te stijgen, is echter ook een belevenis. In een colonne van gepantserde (nagenoeg geblindeerde) bussen en trucks met gewapend escorte wordt de tocht ondernomen. Tot een aantal jaren geleden zijn de bussen geregeld beschoten, wat tot deze drastische maatregel heeft geleid.
We bereiken Tembagapura, het mijnstadje waar het stafpersoneel met zijn gezinnen woont. De eerste indruk is die van een willekeurig skidorp; tegen de berg gebouwd met appartementengebouwen en stafhuizen, maar ook met een winkelcentrum, sportfaciliteiten, kerken, een restaurant, stadsbussen en een terminal. Zelfs het koele bergklimaat ontbreekt niet.
Kerk naast moskee
De GKI heeft vanaf de planting van het bergstadje kerkdiensten georganiseerd, al was er van een plaatselijke gemeente nog geen sprake. Al in de beginjaren begrijpt de leiding van Freeport dat kerken een belangrijke factor zijn in het maatschappelijk leven van de Papoea’s, zoals overigens ook de islam. De GKI wordt dan ook uitgenodigd om het kerkelijk leven in Freeport te organiseren, en naast een moskee verrijst er in Tembagapura een christelijke kerk. Behalve de GKI gebruiken ook rooms-katholieken, adventisten, doopsgezinden en pinkstergemeenten het gebedshuis. Later krijgen de rooms-katholieken een eigen kerkgebouw dat ze met de pinksterkerken delen.
De Kalvarigemeente van de GKI is veruit de grootste en houdt op zondag zowel ’s morgens als ’s avonds dienst. De gemeente bestaat uit protestanten uit heel Indonesië: Papoea’s, maar ook Minahassers, Ambonezen, Bataks en Javanen. Kortgeleden is een tweede kerkgebouw geopend, een aantal kilometers hogerop op de bergkam waar de ongetrouwde mannen verblijven of de mannen van wie het gezin buiten de poort woont. Deze Via Dolorosagemeente komt eenmaal per zondag bijeen.
Bijzonder is dat er op 23 plekken op het terrein van de mijn –zowel in de dagbouw als ondergronds– bidstonden worden georganiseerd tijdens de wisseling van de ploegendiensten. Pastoraat en diaconaat zijn belangrijke voor de kerk van Tembergapura. Op sociaal terrein vraagt het mijnleven veel van de mensen. Ontsporingen buiten de poort door gokken, drinken en overspel leiden tot ontwrichting van huwelijken. Ook daar is pastoraat nodig.
Op elkaar aangewezen
Freeport is zich bewust van de kracht van de geloofsgemeenschappen. Het legt de werknemers religieuze normen en waarden, discipline en positieve invulling van de beperkte vrije tijd op. Het resulteert in hardwerkende en gedisciplineerde arbeiders. En menig sociaal conflict is, bij afwezigheid van een vakbond, door bemiddeling van de geloofsgemeenschappen tot een oplossing gebracht.
Omgekeerd hebben de geloofsgemeenschappen Freeport nodig. Puur en alleen om binnen de poort aanwezig te zijn, maar ook vanwege het beschikbaar stellen van gebedsruimtes, tijd voor samenkomsten in de mijnen, huisvesting voor de predikanten en dergelijke. De kerken moeten zich natuurlijk wel richten naar het ritme van een continubedrijf dat in ploegendienst functioneert en waarbij ”binnen de poort” en daarbuiten strikt gescheiden wordt gehouden.
Freeport neemt ook buiten de poort een stukje verantwoordelijkheid, door in Timika en het Freeportmodeldorp Kuala Kencana gebedsruimtes beschikbaar te stellen of te helpen de bouw de bekostigen.
Profetisch geluid
Tegelijk legt de samenwerking beperkingen op; wiens brood men eet, diens woord men spreekt. De plaatselijke kerkenraad en de classis laten weinig kritische geluiden horen. Gelukkig voelt de algemene synode van de GKI die beperkingen niet. Daar ontbreekt de kritiek niet op de negatieve kanten die aan grootschalige mijnbouw kleven. Zoals over de onteigening van de grond tegen lage compensatie en het afgraven van de bergen, die door de stam van de Amungme als heilig worden beschouwd. Of het ontwrichtende karakter van de niet rendabele restmassa stenen of het via de rivier afgevoerde residu dat kilometerslang de rivierbedding vervuild. In dit afval wordt door de bevolking op grote schaal naar restgoud gezocht op de traditionele zeefmethode. Het afval tast hun huid aan en kan zich tot huidkanker ontwikkelen, nog los van andere gezondheidsproblemen.
Incidenteel laat de synode van zich horen, maar lokale nog’s op het terrein van mensenrechten en milieu roeren zich hier meer en laten zich niet door ontwikkelingsfondsen voor de Amungme- en Kamorogemeenschappen de mond snoeren. Herder, leraar en profeet: het is een delicaat evenwicht voor de GKI rond die bergen van koper en goud.