Een kandelaar die geen licht verspreidt
Titel:
”De zevenarmige kandelaar”
Auteur: Josef Skvorecky
Uitgeverij: Ambo/Anthos, Amsterdam, 2004
ISBN 90 263 1834 0
Pagina’s: 167
Prijs: € 17,95. Als alle rivieren van inkt waren en alle bomen pennen, dan nog zou men het leed van Auschwitz niet op kunnen schrijven. Dat schreef Herman de Coninck ooit. Zijn vrouw, de Vlaamse schrijfster Kristien Hemmerechts, vermeldt dat ergens. „Hij identificeerde zich met de Joden, met hun wanhoop en pijn, met het onrecht dat hun was aangedaan.” Dat is wat ook de al jaren in Toronto wonende Tsjech Josef Skvorecky doet in een ontroerende bundel verhalen die onlangs in Nederlandse vertaling verscheen.
Tsjechië is een van de landen die na 1989 bij veel westerse toeristen in de belangstelling zijn geraakt: fraai natuurschoon en een bijzondere hoofdstad, Praag. Maar wat velen van hen wellicht niet weten is dat dit land een aantal uitmuntende schrijvers heeft voortgebracht. Om te beginnen denken we dan uiteraard aan Franz Kafka (1883-1924). Hij was een Tsjech die in het Duits zijn beroemd geraakte werken schreef, zoals ”Der Prozess” (1925) en ”Das Schloss” (1926).
Maar er zijn in de vorige eeuw ook nog andere uitnemende schrijvers uit Tsjechië voortgekomen. Te denken valt aan Bohumil Hrabal en de later naar Frankrijk uitgeweken Milan Kundera. Veel minder bekend, althans in ons taalgebied, is Josef Skvorecky (1924). Voor het eerst verscheen in onze taal van zijn hand de klassieker ”De zevenarmige kandelaar” uit 1964.
Alleen de titel al zet de lezer direct op het spoor van het Joodse volk. Je hoeft niet eens zo veel van de Joodse geschiedenis en cultuur af te weten om de menora, de zevenarmige kandelaar, te herkennen. De menora groeide uit tot een symbool van licht in de duisternis. Skvorecky bundelt zeven verhalen in deze uitgave. Verhalen die niet direct over de Tweede Wereldoorlog gaan, maar er wel van alles mee te maken hebben.
In alle verhalen is het Danny (alter ego van de schrijver) die zijn belevenissen vlak voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog aan het papier toevertrouwt. De verhalen spelen in Kostelec, maar Skvorecky’s geboorteplaats Nachod is bedoeld. In interviews vertelt Skvorecky wel eens dat zijn boeken sterk autobiografisch zijn, maar dan wel in de zin zoals Goethe ooit aangaf: als ”Wahrheit und Dichtung” (waarheid en verzinsel).
Weggepest
De verhalen zijn schetsen van het leven en gaan over het lot van mensen in een tijd dat een gruwelijke oorlog steeds dichterbij komt. De niet-Joodse Danny vertelt over de lotgevallen van zijn Joodse oom, die trouwde met de zus van zijn vader. Opa was een antisemiet en wilde dat huwelijk daarom niet. Danny beschrijft hoe de plaatselijke dokter Strass op den duur, omdat hij Jood was, uit de gemeenschap werd weggepest en later in Theresienstadt werd opgehangen. Waarom eigenlijk? „Hij scheen een of andere SS’er niet te hebben gegroet. Hij had immers altijd zo’n zachte stem…” Ook meester Katz, de goede man, had de pech in die jaren Jood te zijn. „En toen werden op een dag alle Joden uit de stad op transport gezet… en opeens zag ik meester Katz in zijn zwarte regenjas en naast hem zijn dikke echtgenote Ruth in een groene jas.”
Tussen de verhalen door zijn er de gesprekken en ontmoetingen tussen Danny en de jonge Joodse vrouw Rebecca. Ook zij wordt op transport gesteld: naar Theresienstadt. Maar als enige van haar familie komt ze na de oorlog terug in Kostelec. En dan wacht haar opnieuw ellende. Ze is nergens welkom. In het huis van haar ouders zijn andere mensen getrokken die haar wegkijken. De schaarse kleinoden van haar ouders, die vader bij vertrek naar het concentratiekamp in bewaring had gegeven, blijken te zijn verdwenen.
Verdriet
Bij lezing en vooral na herlezing treft het verdriet dat tussen de regels door sijpelt. In eerste instantie denk je wat eenvoudige verhalen te lezen. Maar als je ze voor de tweede keer doorneemt, valt de grauwe sluier op die in die beruchte jaren over machteloze mensen viel, omdat ze toevallig Joden waren.
De verhalen raken je ook door hun cynisme over het gedrag van mensen: hoe laf en berekenend zijn velen. En dat geldt dan de niet-Joodse bevolking van het provinciestadje. Als een soort refrein klinkt het in de verhalen: ”in de dagen dat Hitler kwam” of ”toen kwam Hitler”. En met dat deze geweldenaar in beeld komt, verandert het gedrag van velen. Mensen gaan Joden mijden. Kinderen mogen niet meer met Joodse leeftijdgenoten optrekken. De aan suikerziekte lijdende meester Katz kan geen insuline meer kopen bij de plaatselijke apotheek. Er verschijnen karikaturen van Joden in kranten, met grote neuzen. Er worden grappen gemaakt: Joden stinken naar knoflook. Tsjechen worden ineens patriottisch, maar zijn ook weer net zo makkelijk op de hand van de Duitsers. Hoe laf zijn mensen, is de boodschap die Skvorecky meesterlijk laat zien.
Ook de barre boosheid en kwaadaardigheid van de nazi’s wordt meedogenloos aan de kaak gesteld. Rebecca vertelt hoe ze op weg is naar het concentratiekamp. Onderweg komt ze een schoolvriendin tegen. Ze rent door de straat op weg naar een afspraak, vrolijk en uitgelaten. De één op weg naar een afspraakje, de ander onderweg naar het kamp. „Zo gaat het er nu eenmaal aan toe op de wereld, altijd gaat de een naar een afspraakje en de ander naar het concentratiekamp.”
Twee reusachtige mannen van de Waffen-SS staan als de symbolen van het slachthuis te gapen naar de Joden die langskomen om op transport te worden gesteld. „Hun bezittingen stiekem verstopt bij arische gezinnen, in hun zondagse kleren, met ransels, koffers en pakken, ze druppelen de poort binnen en sommigen maken uit gewoonte, uit angst, uit hoop, een buiging voor die SS-beesten bij de poort.”
Donker
Wat ik al schreef over de zevenarmige kandelaar (symbool van licht in de duisternis) klopt niet met de inhoud van de verhalen zo meesterlijk door Skvorecky verteld. Het wordt eerder opnieuw donker in je hart: vanwaar toch die gruwelijke Jodenhaat, die ertoe leidde dat zulke eerbare en nobele mensen als hier beschreven, die trouw hun werk jarenlang deden, soms over bijzondere gaven beschikten, als slachtvee werden afgevoerd. Maar het verhaal moet wel verteld blijven worden. Opdat we niet vergeten, ook vandaag niet, wat dit volk is aangedaan.
Edgar de Bruin, die het boek in het Nederlands vertaalde, schreef een verhelderend nawoord met informatie over de schrijver en zijn werk.