Alleen docent kan onderwijs tot bildung verheffen
Het scharnierpunt van goed onderwijs ligt bij de docent, stelt prof. dr. Frank van der Duijn Schouten. De taak van bestuurders en toezichthouders is om initiatieven van docenten te faciliteren en te stimuleren.
Het moet in 1965 geweest zijn. In de vierde klas van het Johannes Calvijn Lyceum in Rotterdam-Zuid lezen we in de Griekse les de Odyssee van Homerus. De sfeer in de klas is als gewoonlijk aangenaam. Meneer Haartsen heeft zijn onafscheidelijke sigaret opgestoken –dat kon toen nog– en is net door meneer Hak, de conciërge, van koffie voorzien – dat gebeurde toen nog. Naar zijn gewoonte wijst meneer Haartsen een leerling aan om een perikoop uit de Odyssee voor te lezen, waarna een ander die moet vertalen.
De passage die aan de beurt is, gaat over de situatie dat Odysseus na twintig jaar omzwervingen op Ithaka is teruggekeerd, maar daarbij constateert dat er allerwegen niet meer op zijn terugkeer wordt gerekend. Zo zit zijn paleis vol met mannen die dingen naar de gunsten van zijn vrouw Penelope. Om beter zicht op de feitelijke situatie te krijgen, besluit Odysseus zich, vermomd als zwerver, in dit gezelschap te mengen. Bij de voorbereiding van een ontmoeting tussen Penelope en de zwerver, van wie zij informatie over haar vermiste echtgenoot hoopt te krijgen, beschrijft Homerus dat Penelope plotseling in de lach schiet, zonder dat daartoe een directe aanleiding lijkt te zijn.
Verrassende verbinding
Mijn klasgenoot Commer Overgaauw mag de perikoop lezen en ik krijg de vertaalbeurt. Als ik bij de passage ben gekomen waarin Penelope in lachen uitbarst, valt meneer Haartsen me in de rede: „Waarom zou ze nu juist op dat moment in de lach schieten?” De vraag overvalt mij, omdat deze weinig met Grieks te maken lijkt te hebben. Mijn antwoord is daarom nogal onzeker: „Ik denk vanwege de zenuwen.”
Wat er dan gebeurt, zal ik nooit vergeten. Meneer Haartsen werpt zijn sigaret terzijde, springt van zijn verhoging en posteert zich vlak voor mijn tafeltje. Hij kijkt mij door zijn dikke brillenglazen indringend, bijna dreigend, aan en brengt zijn priemende wijsvinger tot vlak voor mijn neus onder het uitroepen van de gevleugelde woorden: „Dát is het!”
Kijk, dat is bildung. In een alledaagse onderwijssituatie legt de docent een verrassende verbinding naar een verschijnsel dat in de Griekse les helemaal niet thuis lijkt te horen. Daarin licht het vormende karakter op dat onderwijs behoort te hebben. Ik ben meneer Haartsen nog altijd dankbaar dat hij ons de eerste zinnen van de Odyssee uit het hoofd liet leren. Toch heb ik met mijn kennis van het oude Grieks sindsdien niet zo heel veel meer gedaan. Maar van het inzicht in het menselijk gedrag dat mij via deze Griekse les is meegegeven, heb ik veel profijt gehad.
Scharnierpunt
Het is voor mij zonneklaar dat het scharnierpunt van het proces dat onderwijs tot bildung verheft bij de docent ligt. Als hij niet in staat is de ongedachte verbindingen te leggen, wie zou het dan wel moeten doen? De methode en de bronnen die daarbij worden gehanteerd, moeten we dan ook maar zo dicht mogelijk bij de docent laten. De keuzes die hier worden gemaakt mogen worden beïnvloed zowel door persoonlijke voorkeur als door ervaring.
Als een jonge docent zijn leerlingen iets van Augustinus wil bijbrengen, zal hij eerder Augustinus zelf of een boek over Augustinus als uitgangspunt kiezen, terwijl een meer ervaren docent wellicht liever het uitgangspunt zal kiezen in een concreet vraagstuk om al docerend bij Augustinus terecht te komen. Die laatste benadering vergt wel een hoger niveau van eruditie en belezenheid, maar zulke verschillen zullen tussen docenten onderling altijd blijven bestaan. Daarom is het verstandig terughoudendheid te betrachten in het al te dwingend voorschrijven van een uniforme methodiek.
Dat betekent overigens niet dat de verscheidenheid in het docentencorps geen grenzen zou kennen. In beginsel moet een docent ervaring hebben met het beroep of de vervolgopleiding waarop hij zijn leerlingen voorbereidt. Zo zal een vwo-docent academisch geschoold dienen te zijn. Men kan zich toch ook moeilijk een vlieginstructeur voorstellen die zelf nog nooit gevlogen heeft? Het is in dat verband toe te juichen dat universiteiten bezig zijn hun academische lerarenopleidingen weer scherper en aantrekkelijker te positioneren. Te vaak hebben ze het imago van het afvalputje van de faculteit gehad.
Grondvlak
Als het scharnierpunt van goed onderwijs bij de docent ligt, wat is dan de rol van al die mensen die niet voor de klas staan en toch iets over het onderwijs te zeggen hebben, zoals locatiedirecteuren, leden van colleges van bestuur, interne toezichthouders, inspecteurs, leden van accreditatieorganen, ambtenaren, ministers en staatssecretarissen? De minimale eis die aan deze categorie onderwijsbetrokkenen mag worden gesteld is dat ze in ieder geval niet hinderlijk in de weg lopen. Als aan die voorwaarde is voldaan, voldoet een bestuurder of toezichthouder al aardig aan zijn opdracht en kan deze zich op hoger gelegen ambitieniveau richten, te weten het faciliteren van initiatieven waar onderwijsgevenden zelf mee komen. Het hoogste niveau echter dat een onderwijsbestuurder of toezichthouder kan bereiken, is dat hij initiatieven van docenten weet uit te lokken en te stimuleren.
De discussie over onderwijsvernieuwing heeft soms iets bizars. Alsof de vernieuwing per definitie van boven komt en de niveaus daaronder daarop slechts al dan niet afwijzend kunnen reageren. Onderwijsvernieuwing heeft alleen bestaansrecht als ze vanuit het grondvlak geïnitieerd wordt. Maar als het daar doodstil blijft, hebben we een groter probleem dan een bemoeizieke overheid ooit kan veroorzaken.
De auteur was rector magnificus van de Vrije Universiteit. Dit artikel is een verkorte weergave van een bijdrage gisteren aan het Conservatief Café in Gouda.