Meeste academici gaan niet door in de wetenschap
Prof. dr. F. A. van der Duyn Schouten
nuanceert de opmerkingen van prof. dr. James Kennedy, die dezer dagen betoogde dat de Nederlandse universiteiten te weinig bijdragen aan het opleiden van jonge mensen voor verantwoordelijke posities in de samenleving. Het hoger onderwijs in Nederland heeft de laatste tijd niet te klagen over een gebrek aan publieke belangstelling. Nagenoeg wekelijks verschijnen in dag- en weekbladen commentaren op het functioneren van de Nederlandse universiteiten.
De meeste deelnemers aan het debat zijn niet al te optimistisch gestemd. Zo uitten een aantal maanden geleden enkele Amerikaanse hoogleraren van Nederlandse afkomst hun zorg over het academisch klimaat aan de Nederlandse universiteiten. Middelmaat is er in hun ogen troef, getalenteerde wetenschappers worden eerder belemmerd dan gestimuleerd en studenten tonen nauwelijks belangstelling voor de inhoud van het onderwijs en zijn alleen gespitst op het behalen van een diploma, om daarmee zo snel mogelijk zo veel mogelijk geld te verdienen.
Oppervlakkige analyse
In zijn inaugurale rede aan de Vrije Universiteit in Amsterdam (RD 5-3) schaart prof. dr. James Kennedy zich in dit koor. Aan het opleiden van jonge mensen voor verantwoordelijke posities in de samenleving dragen de Nederlandse universiteiten naar zijn mening te weinig bij. Studenten worden onvoldoende bekwaamd het publieke debat te voeren. Daarom zouden de Nederlandse universiteiten zich, aldus Kennedy, meer moeten richten op het cultiveren van breed opgeleide mensen en onafhankelijke denkers.
Nu zal niemand ontkennen dat het aanleren van deze vaardigheden bij uitstek aan een universiteit thuishoort. Maar de analyse van het onderliggende probleem verloopt in het algemeen nogal oppervlakkig en dat leidt ertoe dat ook de oplossingsrichtingen niet altijd goed doordacht lijken. Zo ook in de rede van Kennedy.
Wat is er nu precies mis aan de opleidingen zoals die vandaag de dag aan Nederlandse universiteiten worden aangeboden? Kennedy wijst er enerzijds op dat „de meeste disciplines erop gericht zijn om hun studenten op te leiden tot onderzoeker en niet anders”, terwijl hij even later de universiteiten vermaant dat zij zich niet moeten beperken tot het opleiden van „functionarissen van de een of andere soort.”
Beide soorten afgestudeerden, zowel de wetenschappelijke onderzoekers op een specifiek aandachtsgebied als de „functionarissen” acht Kennedy kennelijk niet goed opgeleid en onvoldoende bekwaam om te participeren in en leiding te geven aan een debat, zoals bijvoorbeeld over het publieke welzijn.
De oplossing die Kennedy vervolgens aandraagt om dit probleem te ondervangen is het verbreden van de universitaire opleiding. Niet meer een exclusieve concentratie op slechts één discipline, zoals wiskunde, rechten, scheikunde, theologie, natuurkunde, psychologie of economie, maar verbreding tot een meer universele academische opleiding, waarbij de student vertrouwd wordt gemaakt met de denktrant van diverse academische disciplines. Slechts op deze wijze leiden we, naar de opvatting van Kennedy, echte academici op die in staat zijn met een brede algemene ontwikkeling richting en sturing aan de samenleving te geven.
Arbeidsmarkt
In deze opvatting staat Kennedy overigens niet alleen. De roep om verbreding van vooral de bacheloropleidingen wordt in universitaire kringen vaker gehoord.
Toch ben ik zo vrij te denken dat het niet is uitgesloten dat we het paard hiermee achter de wagen spannen. Een belangrijke opdracht van universiteiten is, naar mijn opvatting, wel degelijk „goed opgeleide functionarissen van de een of andere soort” af te leveren aan de maatschappij. Negentig procent van de afgestudeerden van universiteiten gaat niet door in de wetenschap maar treedt toe tot het niet-universitaire deel van de arbeidsmarkt.
Daar onderscheiden ze zich in het begin van hun loopbaan juist door ”vrij veel te weten van een beetje” en niet door ”een beetje van vrij veel”. Juist een degelijke opleiding in een specifieke discipline verschaft een universitair afgestudeerde een goede uitgangspositie op de arbeidsmarkt.
Bovendien kan een universiteit alleen via haar disciplinair geschoolde studenten iets van de kennis die voortkomt uit wetenschappelijk onderzoek overdragen op de samenleving. Immers, juist diegenen die vrij diepgaand zijn opgeleid in één specifieke discipline kunnen gedurende de studie in aanraking worden gebracht met wetenschappelijk onderzoek en daarvan na hun afstuderen ook iets meenemen naar hun nieuwe werkomgeving.
Als men zijn oor te luisteren legt bij instellingen en bedrijven die veel universitair geschoolden opnemen, blijkt de roep om specialisten de laatste tijd beduidend sterker dan de vraag naar generalisten. „Leer ze alsjeblieft allereerst een vak”, hoorde ik een CEO van een grote multinational onlangs nog verzuchten. Een studierichting als bedrijfskunde merkt overigens deze omslag in de vraag naar afgestudeerden al nadrukkelijk aan den lijve.
Maar een universiteit bestaat natuurlijk niet alleen bij de gratie van het bedrijfsleven dat goed geschoold personeel nodig heeft.
Er zijn dan ook meer argumenten te noemen om een universitaire opleiding eerder in de diepte dan in de breedte te profileren. Ik ben ervan overtuigd dat een diepgravende disciplinaire studie uiteindelijk ook beter bijdraagt aan de vorming van wat Kennedy ziet als de ideale academicus. Immers, om een zinvolle bijdrage te leveren aan een breed maatschappelijk debat is vóór alles nodig dat men helder en zindelijk heeft leren denken en redeneren. Wat kan wel en wat kan niet met een beroep op wetenschappelijk onderzoek worden beweerd? Waar gaat wetenschappelijke kennis over in speculatie? Hoe hangen de wetenschappen onderling samen?
Dit zijn de vragen die centraal horen te staan in de training van een academicus. Daartoe strekt een strakke disciplinaire opvoeding, waarin ”zo ongeveer”-redeneringen niet kunnen worden getolereerd, beter dan een brede opleiding samengesteld uit een beetje van veel.
Filosofie standaard
Ik haast mij daaraan twee opmerkingen toe te voegen. Allereerst dat een degelijke filosofische scholing een standaardonderdeel van iedere universitaire opleiding dient te zijn. De filosofie is bij uitstek in staat de ramen naar andere disciplines te openen.
In de tweede plaats merk ik op dat een academicus in de context van zijn disciplinaire opleiding ook moet leren dat een probleem vrijwel nooit vanuit slechts één wetenschappelijke invalshoek tot een volledige oplossing kan worden gebracht en dat hij of zij daarom in de praktijk altijd aangewezen zal zijn op samenwerking met anders opgeleiden.
De basis voor een vruchtbare samenwerking tussen afgestudeerden vanuit verschillende disciplines wordt niet gelegd door iedere student met van alles en nog wat in aanraking te brengen, maar wel door in het kader van iedere specifieke discipline het vermogen te ontwikkelen om uitkomsten van een wetenschappelijke analyse te relativeren door ze in een bredere context te plaatsen.
Dat zou wel eens de ultieme uitdaging van een wetenschappelijke opleiding kunnen zijn. Het vergt in ieder geval van het wetenschappelijk personeel dat ze zo hoog gekwalificeerd zijn dat ze niet alleen hun vakgebied goed beheersen en overzien, maar ook de beperkingen ervan hebben leren onderscheiden.
De auteur is rector magnificus van de Universiteit van Tilburg.