Verschillende vormen van kerk-zijn niet zonder meer inwisselbaar
Laat de Protestantse Kerk trouw blijven aan haar historische zelfverstaan en zoeken naar mogelijkheden om het parochiale stelsel te bewaren, betoogt ds. E. K. Foppen.
„Ik houd het ervoor, dat wij als christenheid in de moderne tijd moeten zoeken naar nieuwe vormen en dat er daarom in en vanuit de kerk alle ruimte moet zijn voor experimenten. Maar men moet daarbij een beetje wijs blijven.” Het zijn woorden van wijlen dr. A. A. van Ruler in zijn boek ”Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome” (1965). Hij schreef deze woorden destijds vanwege de discussie rond de vormgeving van met name de prediking en de liturgie. Toch hebben deze woorden ook in de huidige gesprekken rond ”Kerk 2025” wellicht veel te zeggen: ruimte voor experimenten, maar wel een beetje wijs blijven.
Morgen en vrijdag vergadert de synode van de Protestantse Kerk over het onlangs verschenen rapport ”Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg”. Het rapport geeft stevige aanzetten voor de vorm van de kerk met het oog op de toekomst en roept de kerk ertoe op om ”back to basics” te gaan. Nu is er met het zoeken naar nieuwe vormen en structuren niets mis. Integendeel zelfs. Maar blijft de kerk daarbij wel een „beetje wijs”? Allereerst een paar algemene kanttekeningen.
Wat betreft de oproep ”back to basics” geldt dat deze oproep diepe Bijbelse wortels heeft. Zo riep de Heere via Johannes de gemeente van Efeze ertoe op om zich te bekeren en de eerste werken te doen (Openb. 2:5). Toch kunnen én mogen we dit adagium niet zonder meer toepassen als het gaat om de structuren van de kerk. Wie dat doet, ontkent het werk van de Geest in de geschiedenis.
Scherp gesteld: wanneer de ”keukentafel-kerk” in bijvoorbeeld een missionaire situatie wordt bemenst door ”zoekers van buiten” geldt terecht dat dit een ”back to basics” is. Wanneer zij echter wordt gepromoot en bevolkt door kerkmensen die vanwege hun postmoderne aversie tegen het ambt of de kerk als instituut het in de gemeente niet kunnen vinden, kan en mag het adagium ”back to basics” niet zonder meer gebruikt worden. Daar moet ontmaskering van de tijdgeest plaatsvinden en de aversie tegen bijvoorbeeld ambt en gezag als een zonde tegen het vijfde gebod en tegen de Heilige Geest aan de kaak worden gesteld.
In de –terechte!– zoektocht naar passende, ‘lichtere’ kerkstructuren loopt de kerk het grote risico het goede adagium ”back to basics” te misbruiken als een dekmantel voor geestelijke armoede, schuld en rebellie. In andere termen van het rapport: als de schoen gaat wringen is een andere, niet knellende schoen soms een goede oplossing. Maar kan het ook zijn dat er –vanwege ongezonde vergroeiing– een voetoperatie nodig is?
Ten slotte geldt: wie nieuwe, andere vormen zoekt, dient zich goed bewust te zijn dat vorm niet alleen maar inwisselbare ‘buitenkant’ is. Vorm en inhoud zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Niet voor niets drinken we espresso uit een klein smal kopje en cappuccino uit een mok.
Er is op verschillende punten van het rapport al uitgebreid gereageerd. In het vervolg van dit artikel ga ik in op een voorstel uit het rapport dat tot nu toe nog weinig aandacht kreeg: het loslaten van het parochiale stelsel. De voormalig Nederlandse Hervormde kerk wist zich –vanuit de geschiedenis– een volkskerk en zag dit ook als roeping. Deze roeping ging mee in de Protestantse Kerk. Dit kwam onder andere tot uiting in het parochiale stelsel (overal in Nederland is een gemeente van de Protestantse Kerk).
In het huidige rapport wordt voorgesteld dit parochiale stelsel af te schaffen en te accepteren dat er plekken ontstaan waar geen Protestantse Kerk in Nederland is. Argument hierbij is dat de gedachte van een landelijk dekkend netwerk van gemeenten in een postchristelijk land niet langer reëel is. In voorkomende gevallen moeten kerkleden verwezen worden naar kerkelijk leven in de omgeving of andere kerkverbanden. „Hoewel pijnlijk –laten we niet al te relativerend doen over de betekenis van de Protestantse Kerk–, past dit bij onze oecumenische houding”, is de stelling van het rapport.
Gaat dit allemaal niet veel te snel? Bestond de aanwezigheid van een landelijk dekkend netwerk van gemeenten dan alleen omdat dit in een christelijk land reëel was? Nee! Het parochiale stelsel is geen toevallig gekozen systeem, maar heeft van oorsprong alles te maken met het principiële zelfverstaan van de Protestantse Kerk als gestalte van de catholica. Het is toch niet louter pragmatisch geweest dat –zoals het rapport juist stelt– de Reformatie het parochiale stelsel ongewijzigd liet? Juist ook hierin wordt duidelijk dat de Reformatie zichzelf heeft gezien niet als een nieuwe kerk, maar als moment in de traditie van de catholica.
In zijn boek ”Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome” schrijft Van Ruler over dit zelfverstaan: „Er werd niet een nieuwe kerk gesticht, maar de kerk die er was, de ene katholieke kerk van Christus, die er bij wijze van voorbeeld sinds de vroege middeleeuwen was in Nederland, werd gezuiverd, gereinigd. Het was inderdaad een grote schoonmaak. Zij raakte de leer, de liturgie, de kerkorde, het leven, de verhouding tot de staat, de totale werkelijkheid, dus de religie (niet het parochiale stelsel, EKF)”
Het benoemen van het parochiale stelsel als camouflage die niet langer in stand gehouden hoeft te worden, is een typisch voorbeeld van een vormverandering waarmee tegelijk een principiële visie op de kerkgeschiedenis wordt losgelaten. Laat de Protestantse Kerk trouw blijven aan haar historische zelfverstaan en zoeken naar mogelijkheden om de vorm van het parochiale stelsel te bewaren.
De auteur is hervormd predikant te Gorinchem.