Schoolsluiting tast leefbaarheid krimpdorpen niet aan
GRONINGEN. Het bestaande beeld dat de leefbaarheid in dorpen afneemt als daar de laatste school verdwijnt, blijkt in de praktijk niet te kloppen.
Dat zegt ‘krimpdeskundige’ dr. Tialda Haartsen, universitair docent culturele geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen, aan de vooravond van het zogeheten Krimpcongres ”Leefbaarheid, participatie, veerkracht” op 26 november in Groningen.
Nog lopende studies van haar onderzoekers wijzen uit dat de sluiting van scholen in kleine kernen slechts tijdelijk effect heeft. Na de eerste, hevige protesten in het dorp normaliseert en stabiliseert de situatie zich en blijkt de leefbaarheid doorgaans niet aangetast te zijn.
Kinderen gaan in het vervolg in het nabijgelegen dorp naar school, de klassen en het aantal onderwijzers zijn daar vaak groter en de kinderen hebben meer vriendjes en vriendinnetjes, zo stelt Haartsen. „Het alternatief is enkele kilometers verderop en kinderen moeten daarheen fietsen”, zegt ze. „Maar in de grote steden liggen de scholen ook niet altijd om de hoek en moet er eveneens worden gereisd. Daar hoor je niemand over.”
Mythe
Het is volgens Haartsen „een hardnekkige mythe dat met het verdwijnen van de school de leefbaarheid in het dorp enorm onder druk komt te staan.”
Die heersende opinie wordt gevoed door vertrekkende gezinnen met kinderen, die besluiten te verhuizen als de dorpsschool eenmaal is gesloten. Die verhuisplannen blijken echter vaak al langer te bestaan. Hun plaats in het dorp wordt daarna ingenomen door andere, kinderrijke gezinnen, zo is haar ervaring.
„De school staat symbool voor het levendige, levensvatbare en toekomstbestendige dorp, maar in de praktijk hoeft dat geen voorwaarde te zijn”, aldus Haartsen. Wel is het van belang dat kleine kernen een plek behouden waar de gemeenschap kan samenkomen, of het nu een dorpshuis, kerkgebouw, buurtsuper of huiskamercafé is. „Je blijft in een dorp toch zoeken naar plaatsen waar je elkaar kunt tegenkomen, dingen kunt bespreken of iets kunt organiseren.”
Schoolsluitingen in kleine kernen zijn aan de orde van de dag. Door het dalende geboortecijfer is de verwachting dat het aantal leerlingen tussen 2011 en 2020 afneemt met 100.000 leerlingen, een daling van 6,6 procent. Die cijfers zijn ontleend aan het advies ”Grenzen aan kleine scholen” van de Onderwijsraad. Die daling kan regionaal wel 20 procent zijn, zoals in de Achterhoek en het Rivierenland, net als bijvoorbeeld in delen van Groningen, Drenthe, Friesland, de Limburgse Mijnstreek en Zeeuws-Vlaanderen.
Die trend heeft grote gevolgen voor kleine scholen, die vaak op het randje van het bestaansminimum balanceren.
Identiteit
Angelique van Wingerden, projectleider bij het Kennisnetwerk Krimp Noord-Nederland (KKNN), zegt blij te zijn dat de invloed van scholen op de leefbaarheid in krimpgebieden in een ander perspectief wordt geplaatst. „Het beeld van het stervende dorp na sluiting van de laatste school wordt daarmee weerlegd.”
Wel betreurt ze dat het fuseren van christelijke en openbare scholen in krimpgemeenten een oplossingsrichting is die niet altijd wordt gekozen. Het samengaan loopt volgens haar spaak door onwil bij de schoolbesturen.
„Het verbaast me vaak dat scholen hun eigen identiteit willen behouden, waardoor beide scholen worden gesloten en er alleen maar verliezers zijn.”
Krimpdeskundige Haartsen noemt het merkwaardig dat schoolbesturen niet meer inzetten op samenwerking. In een van haar onderzoeken in Friesland stelde ze eerder vast dat de inwoners in de eerste plaats willen dat het basisonderwijs behouden blijft in het dorp, ongeacht de denominatie.
„Ook ouders met een christelijke achtergrond sturen hun kinderen het liefst naar de dichtstbijzijnde school, ook al is dat een openbare”, aldus Haartsen. „Omgekeerd geldt trouwens hetzelfde. Het is opvallend dat schoolbesturen zo moeizaam en weinig praktisch met deze problematiek omgaan.”