Leve de republiek!
„Het is de wil van Allah dat vrouwen een hoofddoek dragen.” Meneer Samba grijnst breeduit als hij zijn naam noemt. Hij heeft weinig zin om te praten. Met zijn gehavende gebit is de kleurrijk uitgedoste Afrikaan bovendien moeilijk te verstaan. Of de moslima’s op school nu hun hoofddoekje zullen afdoen? „Dat zal Allah beslissen. Wat er vandaag of morgen gebeurt, weet niemand. Dat is alleen Allah bekend.”
Samba is een van de bezoekers van de moskee al-Fath aan de Rue Polonceau in het noorden van Parijs. Gelegen op de hoek van de straat lijkt het lage gebouw met het golfplaten dak meer op een opslagruimte dan op een islamitisch bedehuis. Alleen vijf kleine uurwerken op de deur met daarop de gebedstijden maken de voorbijganger duidelijk dat achter de witte muren moslims samenkomen.
Tegen de muur van de moskee zit een Afrikaan met om zich heen een paar plastic tassen. Het blijkt zijn hele hebben en houden te zijn. De vluchtel ing uit Mauritanië, Dibril geheten, is het niet met Samba eens. „We zijn in het land van de blanken en we moeten ons aanpassen aan hun regels. Kijk, dat is goed”, zegt hij, wijzend naar een passerende gesluierde vrouw. „Maar op school moet de sluier in de tas.”
Dat is ook precies wat de Franse regering wil. Met ingang van het volgende cursusjaar is het dragen op school van opvallende religieuze symbolen bij wet verboden. Een hoofddoekje, kruis of keppel in de klas is strijdig met het Franse laïciteitsbeginsel (laïcité), zo besliste het Franse parlement vorige maand.
Laïciteit is een moeilijk te vertalen begrip, vertelt Jean-Paul Willaime, hoogleraar godsdienstwetenschappen aan de Parijse Sorbonne en als godsdienstsocioloog verbonden aan het nationale onderzoekscentrum CNRS. „De principiële elementen ervan zijn echter wel terug te vinden in andere Europese landen. Laïciteit is niet alleen de onafhankelijkheid van de staat ten opzichte van religie, maar ook het omgekeerde. Het staat voor een vrije kerk in een vrije staat. Een dubbele neutraliteit dus.”
Gestoord
De scheiding tussen kerk en staat voltrok zich in Frankrijk historisch gezien het eerst in het onderwijs, in 1882. Daarna, in 1905, werd de staat losgemaakt van de kerk. „De strijd rond die scheiding was in Frankrijk veel heftiger dan elders in Europa”, legt Willaime uit. ”Dat had te maken met de dominante positie van de Rooms-Katholieke Kerk. Hoewel Frankrijk religieuze minderheden kende, was het land uniconfessioneel. Denk maar aan het bekende credo onder Lodewijk XIV (1643-1715): ”Eén geloof, één wet, één koning”.
De Franse Revolutie van 1789 was de tweede, belangrijke oorzaak voor de bittere strijd. „Die sloeg een diepe kloof tussen rooms-katholieken en laïcistische republikeinen. Zo ontstonden twee kampen, waarbij republikeins Frankrijk bang was dat de kerk de soevereiniteit van de staat in twijfel trok.”
Die angst is nooit helemaal verdwenen, weet Willaime, zelf lid van de Eglise Réformée de France. „Nog altijd beschouwt de overheid religie in zekere zin als een bedreiging voor de politieke macht en de centrale staat.” Vandaar ook de vrees voor wat Fransen ”communautarisme” noemen -de opdeling van de samenleving in allerlei groepen- en de daarmee samenhangende linguïstische, culturele en religieuze diversiteit.”
Dat het debat over de scheiding van kerk en staat weer is opgelaaid, bevreemdt Willaime niet. „In 1996 verscheen een parlementair rapport over sekten in Frankrijk. Daarin was een lijst opgenomen van verschillende religieuze gemeenschappen die als gevaarlijk werden bestempeld, waaronder een aantal evangelische en pinkstergemeenten. Het rapport maakte opnieuw het gevoel wakker dat religie gevaarlijk is. Religieus geëngageerde mensen waren per definitie gemanipuleerd en gestoord.”
Een andere reden voor een terugkeer naar een ”meer agressieve interpretatie” van het begrip laïciteit, is de islam. „Er is sprake van angst, ontstaan als gevolg van internationale ontwikkelingen: 11 september en het conflict in het Midden-Oosten. De islam wordt gelijkgesteld met fundamentalisme en wordt gezien als een gevaar voor de republiek.”
Tempel
Die mening wordt bepaald niet gedeeld door Lhaj Thami Brèze, voorzitter van de Union des Organisations Islamiques de France (UOIF), die tegen de omstreden hoofddoekjeswet is. De UOIF is de grootste moslimorganisatie van Frankrijk en de belangrijkste speler binnen de Conseil Français du Culte Musulman. Dit overlegorgaan -vorig jaar in het leven geroepen door de eigenzinnige minister van Binnenlandse Zaken, Nicolas Sarkozy,-is het officiële gezicht van de moslimgemeenschap naar de buitenwereld.
„Wij hebben geen enkele moeite met de scheiding van kerk en staat”, vertelt Brèze in het onderkomen van de UOIF, een grote bedrijfshal -die tevens dienst doet als moskee- op het troosteloze industrieterrein van La Courneuve, een grauw voorstadje even ten noorden van Parijs. „De grondbeginselen van de Franse republiek stellen we niet ter discussie. Wij zijn in de eerste plaats burgers van Frankrijk en pas daarna moslim.” Gestoken in een pak en vriendelijk glimlachend vanachter zijn korte baard, lijkt de geboren Marokkaan in geen enkel opzicht op de fundamentalist, waarvoor sommigen hem houden.
Juist het laïciteitsbeginsel geeft moslims het recht om hun hoofd te bedekken, vindt Brèze. „Laïciteit garandeert de neutraliteit van de staat en geeft iemand het recht om zijn geloof te uiten, ook in het openbaar”, zegt de moslimleider terwijl hij met zijn pen op de tafel tikt. „Dat zijn niet mijn woorden, maar die van de Raad van State.” Die bepaalde in 1989 inderdaad dat het dragen van religieuze symbolen door leerlingen niet in strijd hoeft te zijn met de Franse opvattingen over scheiding van kerk en staat, mits er geen sprake is van proselitisme (bekeringsijver) en verstoring van de openbare orde of het onderwijsproces.
”Het dragen van een hoofddoekje doet geen afbreuk aan de laïciteit van de school”, is ook de mening van Willaime. „Het onderwijsprogramma is neutraal, evenals de docenten als vertegenwoordigers van de overheid. Het gaat immers niet om de vraag of docenten een hoofddoekje mogen dragen.” De hoogleraar betreurt het besluit van de regering, temeer daar de school de laatste jaren juist veranderde van „tempel van de republiek, die enigszins buiten de maatschappij stond, naar een instituut dat meer openstond voor de omgeving en leerlingen ruimte bood hun eigen mening en gevoelens te uiten.”
Dramatisch
De islam schrijft voor dat vrouwen op meerderjarige leeftijd hun hoofd moeten bedekken, meent Brèze. Maar dat is dan ook voldoende. Grote gewaden die het lichaam van de vrouw geheel bedekken, passen niet binnen de Franse context. „Schoolgaande meisjes adviseren wij dezelfde kleren te dragen als hun klasgenoten en hun hoofd te bedekken met een ”bandana” (een soort grote zakdoek, DT). Wij willen dus niet dat zij met een Iraanse chador in de klas zitten.”
De UOIF verplicht moslima’s overigens niet het hoofd te bedekken. „De keus ligt bij de vrouwen zelf. Wij maken geen onderscheid.” Dat in de praktijk meisjes door hun omgeving -ouders of radicale jongeren op straat- wel degelijk worden gedwongen gesluierd door het leven te gaan, gebeurt volgens Brèze slechts in incidentele gevallen. En van onderdrukking van de vrouw is evenmin sprake. „Maar stél eens dat het zo is”, zegt hij. „Dan worden deze leerlingen dubbel gestraft wanneer ze op school niet langer welkom zijn.”
Willaime is het daarmee eens. Hij acht het tegenstrijdig dat leerlingen in naam van de laïciteit mogelijk van scholen zullen worden gestuurd. „Is het niet dramatisch dat enkele meisjes worden uitgesloten omdat ze een stuk stof op hun hoofd dragen? Is het niet veel belangrijker dat zij taal- en literatuurlessen bijwonen, meedoen aan kritische discussies en niet zijn aangewezen op privé-scholen of thuisstudie?”
De UOIF streeft naar een moderne invulling van de islam, aangepast aan de waarden van de republiek. Brèze: „Wij verzetten ons tegen twee uitersten: een onverzoenlijke islam, die zich niet wil aanpassen en een nietszeggende variant waaruit alle vitaliteit is verdwenen. Wij willen trouw zijn aan zowel de overheid als onze godsdienst. Is er sprake is van een conflict tussen beiden, dan prevaleren de wetten van de republiek.”
Feestdagen
Als voorbeeld van een aanpassing noemt Brèze het vrijdaggebed, een heilig moment waarbij moslims worden geacht aanwezig te zijn. „Als iemand moet werken of op school is, mag hij wegblijven. Er is dan sprake van overmacht. Zo hebben wij al vijftien jaar lang een arsenaal van dergelijke, legale overtredingen.” Een andere aanpassing behelst het tijdstip van het gebed. Door dat tussen de middag te laten plaatsvinden, hoeven minder moslims verstek te laten gaan.
Het stoort Brèze allerminst dat de moslims op vrijdag niet vrij zijn zoals de christenen op zondag. Evenmin dat er geen officiële vrije dagen zijn voor religieuze islamitische feesten. Weliswaar lanceerde de commissie-Stasi -die zich eind vorig jaar over de kwestie van de hoofddoekjes boog- het voorstel om van Eid al-Kabir (en het Joodse Jom Kippoer) een landelijke vrije dag te maken, ”maar daar hebben wij nooit om gevraagd”, stelt Brèze. En dat doet hij nog niet. „De meerderheid van Frankrijk is rooms-katholiek. Dat moeten we respecteren.”
Het voorstel van de commissie-Stasi was erg onhandig, vindt Willaime, omdat kort daarvoor was gesproken over het afschaffen van de tweede pinksterdag. „Dat wekte de indruk dat de christenen een feestdag moesten opgeven voor een andere religie.”
De socioloog ziet niet gebeuren dat christenen feestdagen moeten inleveren ten gunste van de moslims. Dat ligt erg gevoelig onder de bevolking, ook al is die grotendeels geseculariseerd. Er zullen geen nationale vrije dagen komen voor een religie die in de meeste Europese landen in de minderheid is, denkt hij. En dat de islam de overhand krijgt, is niet waarschijnlijk. „Frankrijk mag dan tussen de 5 en 7 miljoen moslims tellen (op een bevolking van 60 miljoen, DT), in de huidige EU is slechts 3 procent islamiet. Na de uitbreiding zal dat percentage dalen tot 2,5.”
Stigmatisering
Met zijn opvattingen vertegenwoordigt Brèze naar eigen zeggen het overgrote deel van de moslims in Frankrijk. Een extremistische partij als de Parti Musulman de France is volgens hem slechts „een groep van vijf personen in Straatsburg. Dat kun je niet eens een minderheid noemen.” Het verwijt dat hij zich tegenover zijn achterban veel ongenuanceerder zou uitdrukken dan in de media, werpt hij verre van zich. ”Dat zou onverantwoordelijk zijn. Bovendien zijn onze bijeenkomsten voor iedereen toegankelijk.”
Willaime lijkt het gevaar van het moslimextremisme iets serieuzer te nemen. „Er zijn organisaties en netwerken die banden hebben met het internationaal terrorisme. Het fundamentalisme moet niet worden genegeerd.” Maar hij waarschuwt tegelijkertijd voor stigmatisering.„”De grote stroming wil integratie. De godsdienstige identiteit van de moslims is bezig zich aan te passen aan de Europese realiteit. Dat is een lang proces dat zich in stilte voltrekt.”
De hoofddoekjeswet zal contraproductief werken, denkt Brèze. „Je ziet nu al dat meer vrouwen in reactie op het besluit van de regering een hoofddoekje dragen. Verder zeggen moslimjongeren onder elkaar dat Frankrijk de islam vervolgt, wat natuurlijk niet zo is. De jeugd heeft geen vertrouwen meer in de republiek en haar waarden. Dat kan leiden tot extremisme.”
Ook Willaime onderkent dit gevaar. „Als moslims te veel worden gestigmatiseerd, ontstaat er een botsing met een laïcistische republiek die zich bedreigd voelt en geneigd is om de publieke ruimte als een lege ruimte te zien, waar geen plek is voor godsdienst en culturele verscheidenheid. Alsof de universele mens nergens in is verankerd! Hoe meer religie uit de openbare ruimte wordt verjaagd, des te meer raakt zij opgesloten in gemeenschappen en getto’s. Die interpretatie van laïciteit voedt juist wat men veroordeelt. Pas als religieuze groeperingen met hun verschillen mogen deelnemen aan het publieke debat, worden ze echte burgers.”
Medina
Wat de wetenschappelijk onderzoeker in het hoofddoekjesdebat stoort, is dat religie een dekmantel vormt voor het probleem van de integratie. „In de buitenwijken van een aantal grote steden is sprake van sociale, economische en culturele uitsluiting. Die problemen kan de politiek niet op het conto van de religie schrijven. Het is een integratieprobleem dat zich voordoet in verschillende Europese landen. De grote vraag waarvoor die landen staan, is hoe ze de integratie kunnen laten slagen met handhaving van de democratische grondbeginselen en met respect voor de sociale, culturele en linguïstische identiteit van de minderheden.” Voor Ahmed Jaballah ligt het antwoord niet in de verbanning van religie uit de publieke ruimte. De hoogleraar islamitische theologie is een van de imams in La Courneuve en heeft zojuist -afwisselend in het Arabisch en het Frans- zijn preek gehouden in de gebedsruimte van de UOIF. Daarin kwam het thema vrijheid aan de orde. „De profeet Mohammed vertrok op zeker moment naar Medina, omdat hij zich in Mekka niet langer vrij voelde. Daar trof hij een Joodse gemeenschap aan. In het handvest dat hij vervolgens opstelde, stond dat iedereen vrij was om zijn godsdienst uit te oefenen. De profeet erkende wat men in modern taalgebruik noemt het burgerschap.”
Jaballah betreurt dat in een vrij land de vrijheid wordt beknot. „Iedereen heeft de mogelijkheid om te leven zoals hij of zij wil. Frankrijk heeft een paar jaar geleden bij wet geregeld dat homoseksuelen een officieel samenlevingsverband kunnen aangaan. Tegelijkertijd wil de regering de vrijheid van meningsuiting beperken. Dat vind ik tegenstrijdig. Als je de vrijheid aanhangt, geef die dan aan iedereen, mits de wet en de naaste worden gerespecteerd.”