Alles uit Hem
Jeremia 31:33b
„Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven.”
De Heilige Geest deelt het gehele wezen van het genadeverbond mee aan de heilige, algemene kerk. Alle natuurlijke erfgenamen van Adam zijn in zonden ontvangen, schuldig aan afval van God, diep verdorven en dood in misdaden, niet bekwaam om zelfs iets goeds te kunnen denken (2 Korinthe 3:5). Ze hebben stenen harten (Ez. 36:26).
Daarom is het volkomen zeker dat het verbond niet met ons wordt aangegaan op voorwaarden van enig beding of beloften van onze eigen krachten. Maar het gehele wezen van het verbond is een zuivere en genadige gave van God, Die aan niemand iets verschuldigd is en van Wie wij allen schuldenaars zijn. Daarom moet óf heel de tevoren gestelde inhoud zonder vrucht tenietgaan –dat zou ongetwijfeld gebeuren indien God als voorwaarde ook maar één enkele goede gedachte van ons eiste– óf Hij moet Zelf de bron zijn. Overeenkomstig die genadige oorsprong van Zijn vrije goedheid verkiest Hij diegenen aan wie Hij de beloofde goederen van het verbond, hoewel zij ook het voorwerp van Zijn eeuwige liefde en ontferming in zichzelf diep onwaardig mogen zijn, genadig schenken wil. Als gevolg daarvan wil Hij ook het geloof in hen werken. Daardoor nemen zij die goddelijke weldaad aan en worden die deelachtig, naar de belofte van Jeremia 31:33-34: „Ik zal Mijn kennis in hun harten geven.”
Caspar Olevianus, theoloog te Heidelberg (”Apostolische Geloofsbelijdenis”, 1868)