De achterkant van een orkestbedrijf
Wie wil weten wat zich de afgelopen decennia heeft afgespeeld achter de schermen van het Amsterdamse Concertgebouworkest, zal musici willen spreken of dirigenten en bestuurders. Journalist Bert Koopman laat echter overwegend iemand anders aan het woord: de orkestinspecteur.
De functie van orkestinspecteur is even onbekend als onzichtbaar. Althans, voor het publiek. De orkestinspecteur –een vreselijke benaming eigenlijk, zo sneert dirigent Bernard Haitink in zijn voorwoord– is de regisseur van alle repetities en concerten in binnen- en buitenland van het wereldberoemde orkest.
Theo Berkhout was ruim veertig jaar werkzaam in Het Concertgebouw. Eerst als schilder bij de technische dienst, later als orkestbode en muziekbibliothecaris, om uiteindelijk als concertinspecteur een sleutelpositie in te nemen bij het Amsterdamse orkest.
Toen Berkhout als 17-jarige werd benoemd tot schilder, verkeerde Het Concertgebouw in slechte staat. Er was dus genoeg te doen in het gammele muziekpaleis, dat overigens ook toen al beschikte over een voortreffelijke akoestiek. In 2006 nam Berkhout afscheid. Bert Koopman, die werkt aan een proefschrift over de naoorlogse geschiedenis van het Concertgebouworkest, haalde vele verhalen bij de gewezen concertinspecteur naar boven. Wat blijkt: glamour en applaus vormen doorgaans de voorkant, maar niet zelden tekenen stress en tegenslag de achterkant van het orkestbedrijf.
Strak keurslijf
Het meest interessant zijn de bladzijden waarop Berkhout verhaalt over de dirigenten, solisten en concertmeesters die met het Concertgebouworkest samenwerkten. Dirigent Bernard Haitink vertelde Berkhout eens dat hij na een goed concert hooguit vijftien minuten kon genieten, waarna de realiteit zich weer opdrong met in het vooruitzicht het concert van de volgende dag.
Riccardo Chailly, de eerste buitenlandse chef-dirigent, doorgrondde menige partituur als een röntgenfoto. Veelzeggend is dat bij het afscheid van Chailly een orkestlid in het liber amicorum schreef dat de maestro een dronken orkest zonder problemen door het pianoconcert van Schönberg kon leiden. Dat had ook zo z’n nadelen. Chailly hield alles in eigen hand. Zelfs de solistische bijdragen dirigeerde hij helemaal uit. Het orkest voelde zich op den duur ongemakkelijk in het strakke keurslijf.
Enerverend zijn de hoofdstukken over de buitenlandse tournees. De concertreizen in het buitenland –qua voorbereiding en organisatie stuk voor stuk huzarenstukjes– leveren het orkest de nodige internationale publiciteit op, maar ook een welkome onderbreking van de Amsterdamse routine.
In het koude Amerika vielen, vanwege de vochtigheidsgraad daar, instrumenten spontaan uit elkaar. Omdat er de volgende dag gewoon weer een concert op het programma stond, werd besloten de instrumenten te stomen. Zo werden de contrabassen op de bril van het toilet in de badkamer gezet, met de warmwaterkraan open en de deur dicht. Na twintig minuten stomen konden de instrumenten weer een dagje mee.
Het hoofdstuk over de zogenaamde ”republieken” van het Concertgebouworkest hangt er een beetje lafjes bij. In zeer kort bestek worden de veertien instrumentengroepen besproken op een wijze die de voorkennis van de gemiddelde concertbezoeker danig onderschat.
Boekgegevens
Achter de schermen. Het Concertgebouworkest tussen traditie en vernieuwing, Bert Koopman en Theo Berkhout; uitg. Cossee, Amsterdam, 2015; ISBN 9789059365902; 226 blz.; € 24,90