Palestijnse president Abbas op vredespad bij Nederlandse Joden
DEN HAAG. De Palestijnse president Mahmud Abbas weet welk woord hij in Nederland telkens moet laten vallen om een goede indruk achter te laten: vrede. Tijdens zijn ontmoeting met het CIDI bleef hij dat herhalen.
Abbas had ervoor kunnen kiezen vrijdag bij het Centrum voor Informatie en Documentatie over Israël (CIDI) een koude oorlog te voeren. De organisatie komt immers op voor de belangen van Joden én voor de staat Israël.
Maar de president was de vriendelijkheid zelve. „Laten we weer onderhandelen”, zo zei hij. „Aan tafel kunnen we 60 tot 70 procent van onze problemen oplossen. Dat brengt een andere sfeer.”
Niet dat dit conflict zomaar van tafel kan, zo gaf Abbas toe. „We hebben ook nog het vluchtelingenvraagstuk”, waarmee hij refereerde aan zo’n beetje het allermoeilijkste deel van het Israëlisch-Palestijnse conflict. „Maar ik wil een oplossing.”
Israël zegt ook te willen onderhandelen. „Maar wat we zien is dat er steeds meer nederzettingen komen.” Op de Westelijke Jordaanoever zijn tientallen vestigingen van Joodse kolonisten. Het bestaan van deze nederzettingen is de wereld een doorn in het oog. „Als de kolonisten vertrekken, komt alles goed.”
Met de huidige Israëlische regering van premier Nentanyahu kan Abbas niet tot zaken komen. Onder premier Olmert was dat beter, zei Abbas. „Bij hem kwam ik wekelijks aan huis. We rookten een sigaar en spraken over alles. De ene keer over nederzettingen, de volgende keer over Jeruzalem. We bereikten geen akkoorden, maar wel overeenstemming.”
De Palestijnse president wist niet welke argumenten hij nog meer uit de kast moest halen om bij de Joodse gemeenschap in Nederland een redelijke indruk achter te laten. De reputatie die gewoonlijk aan hem kleeft is dat hij in het Arabisch teksten vol Jodenhaat verspreidt, de Holocaust relativeert, en vijandig staat tegenover Israël. Maar zodra hij Engels spreekt, is hij een gentleman.
De tweestatenoplossing is de enige optie. Zijn kinderen hadden die hoop verloren. „Die denken aan de eenstaatoplossing.” Daarmee bevestigde hij de Joodse vrees dat vrede alleen met de huidige regering van oudere Palestijnen kan worden gesloten, omdat de jongere generatie extremer is.
Natuurlijk was er ook de kwestie van de recente steekpartijen op straat. Dat moet je genuanceerd zien, zei de president. „Kolonisten gaan ook de straat op om Palestijnen aan te vallen.”
Dat de Palestijnse politie niets doet om het geweld te bestrijden, is een leugen. „We hebben iemand gevangengezet die op Israëliërs had geschoten. Wij willen geen geweld; wij willen vrede.”
Die vrede moet „liever vandaag dan morgen” komen, zei een glimlachende president. „Morgen is het misschien te laat. Je moet weten, ik ben ook al 80.”
Hij was niet te beroerd toe te geven dat er „fanatici” verkeren onder zijn volk. Iemand wierp hem voor de voeten dat een PLO-vertegenwoordiger op de Palestijnse televisie zei: Israëliërs vermoorden is een nationale plicht. „Ophitserij”, zo noemde Abbas het. „Wij zijn niet volmaakt”, vulde zijn rechterhand Saeb Erekat aan. Abbas: „Maar ophitserij bestaat ook aan de andere kant.”
Het liefst ziet Abbas Joden en Palestijnen naast elkaar leven. Joden zijn geen dreiging voor de Palestijnen. „Een boycot van Israël willen we ook niet”, verzekerde de president. Daarmee was de kop boven een persbericht van het CIDI geboren. Die boycot blijft een pijnlijke, maar groeiende dreiging.
Abbas’ termijn is al zes jaar verlopen, maar hij werd nooit herkozen. „Ik ben hier illegaal”, zo grapte hij. „Ik zou graag opstappen, maar het parlement organiseert geen verkiezingen.”
Bij een ontspannen ontmoeting hoort natuurlijk een passend slot. „Wie is nu eigenlijk de grootste vijand van de Joden, de moefti of Hitler”, vroeg Abbas met een brede grijns, verwijzend naar omstreden uitlatingen van Netanyahu. „The settler (kolonist)”, rijmde Erekat. En die humor, die begrijpen Nederlandse Joden ook. Daarmee was dit charmeoffensief voltooid.