”Civic church” houdt christelijk getuigenis in samenleving gaande
De kerk heeft tot dusver geen afdoende antwoord weten te vinden op de vraag hoe haar afnemende invloed in de samenleving te stoppen. Prof. dr. James Kennedy heeft veel verwachting van de zogenaamde ”civic church”.
Precies vijftig jaar geleden is de Tehuisgemeente opgericht. Er is ontzettend veel gebeurd in de loop van een halve eeuw.
In Nederland (en elders) vierde de oecumene in 1965 hoogtij. Ook de Tehuisgemeente streefde dat ideaal na. Door een reeks veranderingen buiten en binnen de kerk verloor de institutionele oecumene in de tijd daarna echter aan betekenis. Samenwerking verving samengaan. Lokale vormen van interactie zijn belangrijker geworden dan de oude institutionele kerkstructuren.
Een andere gangbare verwachting uit 1965 was dat de kerk –mits ze op beslissende wijze handelde conform haar ware opdracht– van wereldhistorische betekenis kon zijn voor de geschiedenis. De wereld in gaan, ook in politieke zin, was daarom geboden.
Het bleek algauw dat in West-Europa de idealen niet zouden uitkomen. De kerken raakten in de jaren tachtig in verwarring over de vraag wat hun rol in seculier Nederland nog zou kunnen zijn.
Evangelicalen boden vanaf de jaren zeventig op die vraag een antwoord. Na een enthousiaste start nam echter in veel plaatsen de verlegenheid toe. Kerkelijke eenwording, maatschappelijk-politiek spreken en handelen, zending bedrijven of (wat vager en breder) missionair-zijn, zijn allemaal brede visies die zowel positieve effecten hebben gehad als grote teleurstellingen hebben gekend. Ze hebben geen van drieën bovendien de omvang of het aanzien van de kerk vergroot of hersteld; een effect waar veel christenen stiekem of niet zo stiekem op hebben gehoopt en dat ze heeft bezield. Dat niet erg gezonde perspectief is gelukkig niet overgenomen door de meesten van de jongere generatie.
Ondertussen blijft de kerk nog altijd zoeken naar een antwoord op de grootste crisis van de Nederlandse (en vele westerse) kerken: het massaal mislukken van geloofsoverdracht en, nauw aan dit probleem verbonden, de vraag waarom christelijke gelovigen zich überhaupt op actieve wijze bij de kerk zou moeten voegen.
Een recent antwoord hierop is de ”civic church”, de kerk die er is voor de omgeving, zoals de buurt of de stad. Deze ontwikkeling komt als geroepen in steden waar sinds de eeuwwisseling meer oog is voor het nut van de kerk. Het ontstaan van de ”post-secular city” biedt gebedshuizen nieuwe mogelijkheden om zich kleinschalig in de stad te presenteren. Het past bovendien in een nieuwe manier van kerk-zijn. Een manier waarbij de harten en handen van betrokken individuen in de kerk meer accent krijgen en waar samenwerking in informele, interkerkelijke netwerken makkelijker plaatsvindt vanwege een relativering van de leer.
De ”civic church” kan overigens ook samengaan met een bloeiend gemeenteleven. In de praktijk blijkt echter vaak dat er een keuze gemaakt moet worden tussen een hoge mate van maatschappelijk engagement en diepe verbondenheid met de eigen gemeenteleden. Heel misschien ontwikkelen we modellen waar beide samen kunnen gaan, maar dat vereist wel grotere nadruk op kleine kringen en losse verbanden. Die kunnen elkaar bemoedigen, terwijl ze zelf tegelijkertijd hecht blijven. Concreet valt er te denken maandelijkse grote vieringen gecombineerd met kleine wekelijkse vieringen op het niveau van de kringen.
De toekomst van de kerk in de stad is hoe dan ook hierin gelegen dat we de kerk bewust blijven zien als een gemeente van vreemdelingen en bijwoners. Deze gemeente zoekt, naar Jeremia 29:7, het heil van de tijdelijke stad en zaait in hoop het Evangelie. Het is een contrastgemeenschap die nadrukkelijk herinnering en hoop centraal stelt en waar overdracht in de ritmes van de kerk ingebakken zijn, zowel liturgisch als wat betreft de gemeente-ethiek.
De ”civic church” is misschien voor de buitenwacht een toereikende identiteit. Voor christenen is er een diepere werkelijkheid van de kerk als bruid van Christus. Daarvan zullen we boven alles blijven getuigen.
De auteur is decaan van het University College Utrecht. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij vanmiddag houdt op het symposium ”Christen in stad” in Groningen ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Tehuisgemeente in Groningen.