Recensie: Margaret Phillips en de „acht kleintjes”
Wie kent ze niet: de „acht kleintjes” van Bach? Korte preludiums en fuga’s zijn het, die door hun eenvoud en welluidendheid bij menig organist op de lessenaar staan.
Of deze stukken inderdaad door de Thomascantor zijn geschreven, wordt sinds 1912 in twijfel getrokken. Maar zijn schaduw ligt erover, want de stukken zijn bewaard in een manuscript met allemaal Bachmuziek.
De acht kleintjes zijn onlangs door Margaret Phillips op cd gezet. Deze cd is een aanvulling op haar zestien cd’s met orgelwerken van Bach. Op het schijfje zijn, behalve de acht preludiums en fuga’s, ook andere stukken te beluisteren die niet tot Bachs officiële orgelrepertoire behoren, zoals enkele koraalbewerkingen, fantasieën en ricercares uit het Musikalisches Opfer.
Phillips voert de muziek uit op het Draps/Flentroporgel (1997/2008) in Sint-Niklaas (België). Dit is een door de Noord-Duitse barok geïnspireerd instrument (43/IIIP) dat, op z’n Vlaams gezegd, „schoon” klinkt.
Zo speelt ook Phillips: helder en lenig klinken de preludiums en fuga’s, soms op een plenum of tongwerk, dan weer met prestanten of fluiten. Zacht neuzelt de kwintadeen in een c-moll Fantasie. Heerlijk wiegt een trio op een nasard heen en weer. En verstild vervliedt „An Wasserflüssen Babylon” op een vox humana met achtsvoetsfluiten.
De ricercares zouden door meer pathos aan zeggingskracht hebben gewonnen. Maar meeslepend klinken de preludium, adagio, trio en fuga in bes (BWV 545a): het dansende trio is onweerstaanbaar! En fascinerend is de fantasie over „Wo Gott der Herr”: de echo’s van de met een sesquialter gespeelde melodie vallen als schaduwen over elkaar heen.
BWV 553
BWV 653b
BWV 1079i