Kerk 2025: toch wel mét Israël?
In de zoektocht naar nieuwe vitaliteit kan de Protestantse Kerk in Nederland niet om de relatie met Israël heen, vindt ds. G. A. Trouwborst.
Met grote belangstelling en waardering las ook ik de inmiddels veelbesproken nota ”Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg”. Mijn respect geldt niet alleen de integere analyse en benadering van het proces waarin de Protestantse Kerk in Nederland zich bevindt, maar ook de omschrijving van de kern van het kerk-zijn. PKN-scriba dr. A. J. Plaisier schetst in de nota drie ”basics” die zijns inziens kunnen (blijven) zorgen voor nieuwe vitaliteit van het kerk-zijn: het Evangelie, de gemeenschap in Jezus’ Naam, en het gericht zijn op een ”goed leven” in het spoor van Gods geboden en de traditie.
Naar mijn idee heeft Plaisier hiermee inderdaad de kern te pakken. Tegelijk echter had ik na lezing van het stuk ook sterk gemengde gevoelens. Want als het over basics van de kerk gaat, waarom lees ik hier dan in het geheel niet over Israël en over Israëls God? Uiteraard moet er als het om basics gaat een noodgedwongen beperking van onderwerpen gemaakt worden. Desondanks blijft de vraag knagen waarom de nota de onopgeefbare verbondenheid met Israël, die de Protestantse Kerk volgens de kerkorde als een basic in haar DNA beschouwt, op dit cruciale punt ongenoemd laat.
Bloedarmoede
Voor mijn gevoel bestaat het risico dat heel het spreken en eventueel beslissen in deze belangrijke zaken ondermijnd wordt door een bloedarmoede die de vitaliteit van het beoogde kerk-zijn van meet af aan bedreigt. Is Israël immers niet de belangrijkste basic van de kerk: de wortel c.q. stam die de op hem geënte kerk draagt en hem voedt met het water uit de Levensbron?
Zonder Israël was er geen Bijbel en Messias en dus geen kerk. Zonder Israël is er bovendien geen toekomst. Want dit volk zal, als uitverkoren drager van Gods beloften en geboden, altijd ten nauwste verbonden blijven met (de toegang tot) Gods Koninkrijk (Openbaring 21:12). Bovendien bestaat het Nieuwe Testament volledig bij de gratie van de rijke voedingsbodem van het Oude Testament. Kortom, de kerk heeft alle reden tot het betrekken van Israël in haar basics.
Graag geef ik daarom enkele suggesties en aanzetten hiertoe.
Over het Evangelie schrijft de nota: „In de kerk hoor ik woorden die ik nergens anders hoor.” De kerk is inderdaad bij uitstek dé plaats waar de Heere Jezus Christus ter sprake gebracht wordt en waar de evangeliën klinken. Tegelijk klinken in het Evangelie voluit de woorden van het Oude Testament door, die ook wekelijks in de synagoge te horen zijn. Begon bovendien ook Jezus bij Zijn uitleg aan de Emmaüsgangers aangaande Zijn weg van kruis en opstanding ook niet „bij Mozes” (Lukas 24:27, 44)? Voor het begrijpen van deze kernzaken vormde het Oude Testament blijkbaar hét vertrekpunt en interpretatiekader. Van dit alles zou de nota zich in zijn vertrekpunt veel sterker rekenschap dienen te geven. Dan blijft de kerk van meet af aan gericht op haar kern, die alles met Israël van doen heeft.
Kostbare woorden klinken er over de gemeenschap in Jezus’ naam, die de kerk in wezen is en mag zoeken te zijn en die verschillen tussen mensen overstijgt. Tegelijk mis ik ook hier de grondtoon, en het stuk zou aan zeggingskracht winnen wanneer ook hier expliciet gesteld werd dat het niet ”God” is, in Wie wij broeders en zusters zijn, maar Ísraëls God. Deze God bleef en blijft Zijn volk Israël door dik en dun trouw, en heeft bovendien ook de kerk genadig aan Zijn volk verbonden. Zijn gepassioneerd kloppend hart voor Israël (en in Israël alle volkeren) ontmoeten wij op indrukwekkende wijze in het Oude Testament. Die passie, die inderdaad in Jezus haar vervulling vond, vormt de basis voor een wezenlijke en hechte omgang met elkaar en de ander als kinderen van één Vader. Waarom ook hier niet dit besef aangaande Israëls God in relatie tot Jezus helder uitgesproken?
Synagoge
- Ook als het gaat om het ”goede leven” is het een gemiste kans dat er naast de prachtige woorden zo veel opengelaten wordt. Want is het ook hier niet weer in de eerste plaats de synagoge die door de eeuwen heen vanuit Gods geboden heeft geleerd wat ”goed leven” is? Is het in dit verband niet veelzeggend dat de apostelen de jonge christelijke gemeente, als minderheid levend in de dominante Grieks-Romeinse cultuur, verwijzen naar de plaatsen waar „Mozes gepredikt wordt” (Hand. 15:21), om zo richtlijnen voor het goede leven op het spoor te komen? Als geen ander had (en heeft) de synagoge een schat aan kennis en ervaring om in iedere nieuwe tijd en cultuur Gods Woord op actuele wijze een leidraad voor het goede leven te laten zijn. Bovendien weet hij ook het nodige over het spanningsveld van het enerzijds zijn van een minderheid in een anders gerichte cultuur en van het anderzijds vasthouden aan de eigen identiteit, die ligt in Israëls God.
Ten slotte valt hierbij te denken aan de oproep van opperrabbijn Binyomin Jacobs om in deze tijd, waarin jodendom en kerk een steeds marginalere positie innemen in de samenleving, samen op te trekken en elkaar te verrijken en versterken in de zoektocht naar het goede leven volgens Gods geboden. Wat een kansen en mogelijkheden vallen hier te benutten! Ook hier zou de nota zich wat mij betreft veel concreter over mogen uitlaten. Een dergelijke ”joint venture” vanuit de joods-christelijke traditie zou weleens ongedacht vruchtbaar, verbindend en vitaliserend kunnen werken, zowel voor de geloofsgemeenschappen als de samenleving.
Van harte wens ik de synode de wijsheid en zegen van Israëls God toe bij haar beraadslagingen in november.
De auteur is hervormd predikant binnen de Protestantse Kerk (Nieuwleusen) en oud-synodelid.