Kamerleden nu echt politici
De Tweede Kamer „is gebouwd op mensen”, zei Kamervoorzitter Van Miltenburg onlangs. Wie waren die 2531 parlementariërs sinds 1815? „De bestuurders van toen zijn echte politici geworden.”
Kamerleden van nu „zijn in vrijwel geen enkel opzicht te vergelijken met hun negentiende-eeuwse voorgangers”, weet parlementair historicus Bert van den Braak van het Parlementair Documentatiecentrum van de Universiteit Leiden. Hij schreef voor het pas verschenen jubileumboek over de Tweede Kamer (”In dit Huis”, uitgegeven bij Boom te Amsterdam) een hoofdstuk over de samenstelling van de Kamer.
In de beginjaren van het tweekamerstelsel kwamen Kamerleden voornamelijk uit een kring van zo’n 200 gegoede families. Het waren meestal academisch geschoolde juristen uit de adel of het stedelijk patriciaat. „Door de tijd heen zijn ze veel democratischer geworden”, aldus Van den Braak, „in de zin dat ze niet uitsluitend tot een beperkte, welvarende bestuurlijke elite behoorden.”
De geleidelijke uitbreiding van het kiesrecht begunstigde emancipatiepartijen zoals ARP, RKSP en later de SDAP. Hun fracties vormden een afspiegeling van diverse maatschappelijke geledingen: vakbondsbestuurders, vertegenwoordigers van werkgevers, middenstand, landbouw en onderwijs.
Dat veranderde vervolgens weer in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. „Nu is veel onduidelijker wie Kamerleden precies vertegenwoordigen.” Partijen zijn zoekende, constateert de parlementair historicus: partijtijgers, die voor hun Kamerlidmaatschap al een functie in hun eigen partij vervulden, werden steeds meer ingeruild voor nieuwkomers van buiten. „Denk aan Greenpeace-activist Samsom bij de PvdA en crimefighter Teeven bij de VVD.”
Mede daardoor nam de doorstroming in de Kamer toe. Kwam het tussen 1918 en 1970 nog regelmatig voor dat Kamerleden 20, 25 jaar aanbleven, tegenwoordig „is dat uitzonderlijk.”
Politiek-bestuurlijke ervaring bleef niettemin een belangrijke factor. „Van alle ruim 600 gekozenen in de periode 1994-2014 was ruim een derde (deel)raadslid, wethouder of Statenlid geweest.”
Veelzijdiger
Qua profiel veranderde er in de afgelopen twee eeuwen veel. „De Kamer is veel gevarieerder en veelzijdiger geworden”, schetst Van den Braak. Telde hij aanvankelijk vooral juristen, hun aandeel daalde daarna gestaag. Ervoor in de plaats kwamen economen, politicologen, sociologen en bestuurskundigen, evenals historici en deskundigen op het gebied van onderwijs.
De eerste Kamerleden waren generalisten die overal over konden meepraten. Omdat de samenleving en politieke vraagstukken steeds complexer werden, groeide het aantal specialisten.
Het districtenstelsel zorgde eerst voor een hechte regionale band tussen kiezer en gekozene, het latere stelsel van evenredige vertegenwoordiging leverde landelijke politici op.
De gemiddelde leeftijd van Kamerleden nam af. Telde de Kamer in 1959 nog zes zeventigplussers, na 1971 ontbraken die geruime tijd geheel. De gemiddelde leeftijd daalde van 52 jaar in 1960 naar 46 jaar in 1972.
Alle Kamerleden in 1815 waren man. Inmiddels zijn er 57 vrouwelijke Kamerleden; internationaal gezien een hoog aantal.
Het lidmaatschap van de Kamer was aanvankelijk onverenigbaar met een geestelijk ambt. Toen die beperking verdween, nam het aantal dominees en priesters snel toe. Niet alleen bij christelijke partijen, maar ook bij liberalen en sociaaldemocraten. Welzijnswerkers namen later de plaats van predikanten in.
Gedurende lange tijd hadden nagenoeg alle fracties christelijke leden. Na 1963 nam hun aantal snel af. Dat gold ook voor Joodse Kamerleden, die bijvoorbeeld bij de sociaaldemocraten te vinden waren. Daarentegen tellen diverse partijen tegenwoordig islamitische Kamerleden. Het aandeel allochtone parlementariërs groeide naarmate de bevolking diverser werd.
Polarisatie
De belangrijkste verandering echter is dat Kamerleden „echt politici zijn geworden”, zegt Van den Braak. „In het begin waren het toch vooral bestuurders.” Mede onder invloed van de schoolstrijd in het begin van de twintigste eeuw gingen verkiezingen steeds minder over de status en het gezag van kandidaten in hun district en steeds meer over hun politieke standpunten. „Kiezers gingen op basis van die standpunten hun stem bepalen. De Tweede Kamer is daardoor volop een politiek lichaam geworden.”
De toegenomen polarisatie tussen linkse en rechtse partijen begin jaren zeventig van de vorige eeuw vroeg daarnaast om meer uitgesproken politici. Omstreeks diezelfde tijd ging het Kamerlidmaatschap –mede door de steeds grotere rol van de overheid– zo veel tijd vergen dat het ambt uitgroeide van bijbaan tot hoofdbetrekking. „Die ontwikkelingen”, schetst Van den Braak „vroegen om professionele politici. En die kwamen er ook.”
In de grote fracties van destijds zaten tal van Kamerleden die puur om hun specialistische kennis waren gerekruteerd. Zij haalden zelden de krant. Door de fors toegenomen media-aandacht moeten Kamerleden zich sinds twee decennia echter steeds beter weten te profileren. „Het vermogen om zichtbaar te zijn in het publieke debat speelt tegenwoordig een minstens zo grote, zo niet een grotere rol bij kandidaatstelling dan bestuurlijke en wetgevende kwaliteiten.” De opkomst van sociale media versterkt dat proces.
Carrièrefase
Het Kamerlidmaatschap was lang voor velen de bekroning van hun carrière. Steeds vaker is het ambt slechts een fase in de loopbaan. „Daardoor neemt de betrokkenheid onder Kamerleden bij het instituut Kamer, zijn tradities en zijn verleden af”, constateert de Leidse wetenschapper. „Zeker in combinatie met de hogere doorstroming binnen fracties leidt dat ertoe dat Kamerleden makkelijker meegaan in hypes. Het parlementaire geheugen wordt korter, de kennis van het staatsrecht en van de geschiedenis neemt af.”
Scoren op de korte termijn is belangrijker geworden. „Kamerleden hebben daardoor de neiging vaker met een motie of amendement te komen, ook al komt dat de kwaliteit van wetgeving niet altijd ten goede.” De sterk fluctuerende kiezersgunst dwingt hen er ook toe om snel resultaten te laten zien.
De toegenomen jachtigheid van Tweede Kamerleden komt tegelijkertijd het prestige van de ándere Kamer, de Senaat, ten goede. „Daar is juist veel kennis en ervaring aanwezig”, stelt Van den Braak. „Hoewel het niet altijd lukt, kan de bezonnener Eerste Kamer de vluchtige Tweede Kamer corrigeren.”
Hart Kamer ingebed in groot ambtelijk lichaam
De 150 Kamerleden vormen het hart van de Tweede Kamer. Dat hart is ingebed in een viermaal zo groot lichaam, dat bestaat uit zo’n 600 ambtenaren.
Aan het hoofd ervan staat de griffier, sinds 1815 met afstand de belangrijkste Kamerambtenaar én de enige ambtenaar wiens functie in de Grondwet is vastgelegd.
De Tweede Kamer heeft op 1 september haar veertiende griffier in 200 jaar tijd benoemd: Renata Voss. Ter vergelijking: de Kamer telde in die twee eeuwen bijna vijf keer zo veel voorzitters.
De griffier is de rechterhand van de Kamervoorzitter, die hij adviseert over procedurele en staatsrechtelijke aspecten van het Kamerwerk. Daarnaast geeft hij leiding aan de ambtelijke organisatie.
Het ambtelijk secretariaat –de griffie geheten– bereidt Kamervergaderingen voor, maakt afspraken met ministers en zorgt voor de publicatie van stukken. In overleg met de Kamervoorzitter beheert de griffie de Kameragenda.
De ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer kent verder twee directies. De eerste –Directie Bedrijfsvoering, Financiën en Personeel & Organisatie– zorgt voor goede en veilige werkplekken voor alle Kamerbewoners en voor de ontvangst en het verblijf van bezoekers. Bij deze directie horen de Kamerbodes, restaurantpersoneel en beveiligers.
De tweede directie –Informatiseringsbeleid– gaat over de talrijke informatiestromen in de Kamer: agenda’s, verslagen van vergaderingen, nota’s, brieven van de regering, wetsvoorstellen et cetera. De diverse diensten van deze directie proberen die te ontsluiten en inzichtelijk te maken voor Kamerleden, maar ook voor iedereen die iets wil weten over de Tweede Kamer. Bij deze directie horen onder anderen de stenografen.