Christusregering
Lukas 1:32b
„En God de Heere zal Hem de troon Zijns vaders Davids geven.”
De Schrift maakt onderscheid tussen het zitten van onze Heere aan Gods rechterhand of op de troon van Zijn Vader en tussen het zitten op de troon van zijn vader David. Door dat laatste wordt Zijn bijzondere, onmiddellijke en meer zichtbare regering over de Joden in Kanaän te kennen gegeven.
Wanneer de Engel tot Maria in een zeer klare en letterlijk op te vatten belofte dat zij de Messias ter wereld zou brengen daarbij voegt: „God de Heere zal Hem de troon Zijns vaders Davids geven”, moeten wij erkennen dat hij onmogelijk onder die bewoording de geestelijke heerschappij over de kerk of het opperbestuur van de ganse aarde kan hebben verstaan.
De Schrift belooft aan Israël niet slechts een theocratie (Godsregering), maar een christocratie (Christusregering). Nadat de Heere Jezus de hardnekkigen voorspeld heeft dat hun huis woest zou gelaten worden, voegt hij erbij: „Jeruzalem; gij Jeruzalem, die nu woest zult gelaten worden, gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij Die komt in de Naam des Heeren.”
Abraham Capadose, schrijver te ’s-Gravenhage
(”De toekomst van Israël”, 1849)