Wetenschap in kinderboeken: niet te simpel, niet te saai
Ooit liep ze als journalist urenlang door Rotterdam, achter een geoloog aan die op zoek was naar verborgen steentjes en fossiele schelpjes. „Hij gíng maar door.”
Zelf probeert Janneke van Reenen-Hak –wetenschapsjournalist voor deze krant– haar publiek beter in het oog te houden wanneer ze kinderboeken schrijft. „Ik breng graag dingen over. Maar vaak blijft er veel informatie ongebruikt liggen. Je moet goed doseren in een boek.”
Omdat de thema’s natuur, wetenschap en techniek in fictie voor kinderen nauwelijks aan de orde komen –en zeker niet in christelijk kinderboekenland– startte Van Reenen (40) een paar jaar terug de boekenserie over Nick en zijn vriend Niels, die bovengemiddeld geïnteresseerd is in deze onderwerpen. De serie –waarvan het derde deel, ”Fout goud”, net in de winkel ligt– staat onverwachts in de schijnwerpers, nu de Kinderboekenweek (tot en met eind volgende week) en de Christelijke Kinderboekenmaand (tot eind deze maand) de thema’s natuur, wetenschap en techniek centraal stellen.
Draaide het eerste deel over Niels en Nick vooral om zonnewijzers en kompassen, en was er in het tweede boek veel te leren over „klokken, massa en vermenigvuldiging”, ”Fout goud” duikt in de wondere wereld van stenen en kristallen. De twee jongens maken kennis met professor Preobrashenski, die alles weet van kristallen, steentjes en fossielen.
Van Reenen: „Het is een gebied waar ik zelf van kan genieten: stenen en fossielen. Op mijn vensterbank ligt een mooie verzameling: zoutkristal, bergkristal, en ja, ook een stukje pyriet, de steensoort waar de professor dol op is.” Gekkengoud, heet het, omdat het wel voor goud werd aangezien.
Preobrashenski lijkt op de geoloog die Van Reenen door Rotterdam leidde. „Het was een jaar of twaalf geleden. Ik heb echt een paar uur achter hem aangelopen. Hij zat op een gegeven moment op z’n knieën, op de trap van het stadhuis, tussen allemaal skatende jongelui. Hij trok zich niets van hen aan. Dat beschrijf ik ook in het boek.”
Sowieso put de kinderboekenschrijver veel uit haar ervaring als journalist. „Ik heb gelukkig een goed geheugen. Van elk onderwerp waarover ik voor deze krant schrijf, blijft wel iets hangen. Wat dat betreft is de leerschool voor mij pas begonnen toen ik journalist werd”, aldus de auteur, die hoger laboratoriumonderwijs volgde en naast haar werk voor het Reformatorisch Dagblad vooral moeder van twee meisjes (9 en 12 jaar) en drie jongens (1, 4 en 6) is.
„Heeft u ook stukken dino?” [vraagt Niels] „Dat zou je wel willen, hè? De eerste jongen die niet gefascineerd is door die prehistorische monsters moet volgens mij nog worden geboren. Maar ik heb meer verstand van fossiele schelpjes. En die zijn minder saai dan je denkt.” Hij [de professor] knikt heftig om zijn woorden kracht bij te zetten.
„Ik merk dat ik zelf weleens in de verdediging schiet, net als de professor in het boek. Dan wil ik bewijzen dat wetenschap echt niet saai is. Eigenlijk is dat niet nodig. Vaak zie ik een tweedeling. Ik heb de plusklas van de Calvijnschool in mijn woonplaats Leerdam een tijdje scheikunde gegeven. Dan hangen sommige kinderen aan je lippen, terwijl anderen liever rondjes rennen door het handvaardigheidslokaal.
Als passages te ingewikkeld zijn, haken kinderen af. Dat moet je niet willen. Aan de andere kant: ik sprak eens een meester van de basisschool die ook bij de plusklas betrokken is. Hij zei: „Je moet niet toegeven aan die versimpeling. Op school zie ik het ook, alles wordt steeds eenvoudiger voorgesteld.” Eigenlijk ben ik het wel met hem eens: als je je kinderen elke avond een frikadel geeft, willen ze toch ook geen runderlapje meer?
Ik richt me op wetenschappelijk-geïnteresseerde kinderen, al moet je je daar niet te veel bij voorstellen. Denk aan het kind dat nieuwsgierig is als zijn vader onder de motorkap kijkt. Of dat wil weten hoe het nu eigenlijk zit met de versnelling van zijn fiets.
Als kinderen geen enkele link met wetenschap en techniek hebben, ook niet via hun ouders, dan staan mijn boeken misschien te ver van hen af.”
Voor Niels in de gaten heeft wat zijn vriend van plan is, geeft Nick een flinke trap tegen het mandje met geld dat op een kartonnen doosje voor de voeten van de accordeonspeler staat. (…) Niels lacht niet met hem mee. „Waarom deed je dat nou?” vraagt hij. (…) Hoe moet hij Nick uitleggen dat het niet goed is om zo met mensen om te gaan?
„In mijn boeken staan natuur, wetenschap en techniek centraal, maar ik doe erg mijn best om tegelijk ook over andere dingen te schrijven. In ”Fout goud” komt bijvoorbeeld een zwerver voor, zomaar een zijstraatje. En ik vind het belangrijk om te laten zien hoe je als vrienden met elkaar kunt omgaan.
Ook moeten mijn boeken spannend zijn. Dat begon als opdracht van mijn uitgever, maar ik zie zelf ook wel in dat het nodig is om een kind van het ene hoofdstuk naar het andere te trekken. Ik probeer wel mijn grenzen te bewaken. In mijn nieuwste boek wordt een stuk pyriet gestolen, maar ik zal niet schrijven over pistolen of de kinderen een heel onwerkelijk avontuur laten beleven. Geen kidnap via een luchtballon of zoiets. Ik heb juist de neiging om alles dicht bij de belevingswereld van een kind te brengen.”
In de donkergrijze bovenlaag is onmiskenbaar de lichtgrijze afdruk van een schelpje te zien. Vol ongeloof kijkt Niels ernaar. Zelfs de ribbeltjes zijn te onderscheiden. „Dat heb ik nog nooit gezien!” roept hij verwonderd uit. „Dat kan ik begrijpen [zegt de professor]. Dat komt omdat je er nooit oog voor hebt gehad. Vanaf nu zul je ze in elke hardstenen trap of drempel tegenkomen. Misschien straks wel bij je eigen voordeur!”
„In mijn boeken steek ik in op verwondering. Die verwondering over de schepping wil ik dolgraag overbrengen op kinderen. Niet door met een opgeheven vingertje hun te vertellen wat ze moeten doen. Ik wil hen zelf dingen laten ontdekken.”
In ”Fout goud” komt ook wiskundestudent Paulo voor, die onderzoek doet naar wiskundige figuren. Hij is graag op zijn zolderkamer bezig.
„Het is juist heerlijk om lekker in je eentje iets te ontdekken wat daarvoor nog nooit iemand heeft gezien. Dat vervolgens bijna niemand dat wil weten, interesseert me eerlijk gezegd niet zo veel.”
„Wat ik schrijf over Paulo zie ik bij veel mensen die ik interview. Ze zijn erg bezig met hun eigen werk, hun eigen onderzoek. Wat de omgeving ervan vindt, doet er minder toe. Als wetenschapsjournalist wil ik dingen juist uit de wetenschappelijke hoek trekken en toegankelijk maken voor een breed publiek.”
Vandaar dat Van Reenen haar lezers ook stimuleert om zelf aan de slag te gaan, net als Niels, die in het boek van een melkpak een periscoop knutselt. Dankzij de duidelijke beschrijving en de illustratie in het boek is dat ook mogelijk. Liever nog had de schrijver de rietjesvoetbal (zie foto) in haar boek opgenomen. „Helaas lukte dat niet meer. Dat komt omdat ik pas afgelopen zomer op het idee kwam om van rietjes een voetbal te bouwen. Ik was in NEMO in Amsterdam en daar kon je tijdens een workshop modellen van rietjes maken. Kubussen of piramides. Thuis heb ik meteen een paar doosjes rietjes gehaald. Met rietjes kun je heel goed laten zien dat een voetbal niet rond is.
Het is dat het boek toen al zo goed als klaar was, anders zou ik Niels waarschijnlijk een rietjesvoetbal hebben laten knutselen. Nu heb ik de beschrijving op mijn website gezet.”
boekgegevens
Fout goud, Janneke van Reenen; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2015; ISBN 978 94 627 8328 7; 144 blz.; € 9,95.