Voorbede in de kelder van het ministerie
Elke dinsdag dalen vier -bij een goede opkomst zijn het er zes- ambtenaren af in de kelder van het ministerie van Economische Zaken. Ze benutten hun middagpauze van drie kwartier om te bidden voor hun werk. Een klein vergaderzaaltje doet dienst als bidvertrek. „We hoeven niet op te vallen. Het aantal bidders is ook niet belangrijk. Hier wordt gebeden. Daar gaat het om.”
Voor Rob Berns, sinds zeven jaar beleidsmedewerker bij het directoraat-generaal energie van het ministerie van Economische Zaken, valt bidden voor de overheid samen met bidden voor zijn werk. „Volgens 1 Timótheüs 2 moeten we voorbede doen voor de overheid, opdat wij een rustig leven mogen leiden en het Woord van God zijn voortgang vindt. We denken aan het koningshuis, aan het kabinet en aan onze eigen minister Brinkhorst.”
Toen Berns bij Economische Zaken in dienst trad, was daar nog geen gebedsgroep. „Hiervoor werkte ik zeven jaar bij Sociale Zaken. Daar was er toen al wel een. In het begin bij Economische Zaken miste ik het gezamenlijk bidden erg. Toen ik op een dag een enthousiaste christen tegenkwam, zijn we maar gewoon begonnen.”
Voor Berns vloeit bidden voor je werk voort uit een christelijk leven. „Het leven is één. In de Nederlandse cultuur is de godsdienstige beleving teruggedrongen naar het privé-domein. Moeten we daarin meegaan? Dat lijkt mij niet gezond. Je werk is toch een belangrijk stuk van je leven. Veel christenen worstelen ermee hoe ze op het werk met hun geloof omgaan.”
De gebedssamenkomsten verlopen volgens een vast stramien. Berns: „We beginnen altijd met het lezen van een gedeelte uit de Bijbel. Deelnemers kunnen ook vertellen wat hen heeft aangesproken in de preek van zondag. Daarna wisselen we gebedspunten uit, waarop de aanwezigen om de beurt een gebed uitspreken.”
Het bespreken van gebedspunten heeft volgens Berns het voordeel dat je ook persoonlijke dingen met elkaar kunt delen. „Ziekte in de familie of verandering van baan; het is goed om van elkaars zorgen te weten. Je bent elkaar tot steun en kunt voor elkaar bidden. Persoonlijk ben ik erg bezorgd over de gevolgen van de mogelijke toetreding van Turkije tot de Europese Unie voor het christelijk getuigenis in Europa. Volgens mij is de verwarring dan compleet.”
Berns is bescheiden over het geestelijk nut van zijn gebedsgroep. „Het feit dat wij trouw kunnen zijn, geeft al aan dat het nut heeft. Bidden voor elkaar heeft ook zijn uitwerking op onze houding ten opzichte van andere collega’s. Als je dan weer eens gemopper en gekrakeel hoort, denk je sneller: Wat moet ik hiermee? Doe je dan mee of bid je het van je af?”
De gebedsgroep timmert volgens Berns voor de wekelijkse samenkomsten niet luidruchtig aan de weg. „Maar als zich een gelegenheid voordoet, komen we ervoor uit, bijvoorbeeld via ons personeelsblad EZ-journaal. De mensen mogen best weten dat ook binnen dit ministerie wordt gebeden.”
Collega’s met een kerkelijke achtergrond reageren vaak verrast als ze horen van de gebedssamenkomsten. Velen ervaren volgens Berns echter een drempel om zich bij de groep aan te sluiten. „Dat hangt af van wat je vanuit je kerkelijke achtergrond hebt meegekregen. Anderen kunnen het niet goed plooien met hun dagelijkse werkzaamheden. Het is natuurlijk een persoonlijke keuze.”
Als buitenkerkelijke collega’s ervan horen, volgen geen afwijzende reacties. „Gelukkig niet. Het is niet zoals in militaire dienst, waar plotseling je gehaktbal weg is als je hebt gebeden.” Berns beschouwt de nieuwsgierigheid van collega’s als een goede gelegenheid om uit te leggen wat gebed voor hem betekent. „Soms houd je aan zulke gesprekken goede contacten over.”
Berns vindt het geen probleem dat een kerkelijk kader bij de gebedsgroep ontbreekt. „Wij leggen de nadruk op het ambt van alle gelovigen.” Dogmatische verschillen -de achtergronden van de deelnemers lopen uiteen van rooms-katholiek via evangelisch-luthers en baptist tot christelijk gereformeerd- vormen binnen de gebedsgroep volgens Berns geen aanleiding tot discussie. „Ons doel is samen hoofd en hart te buigen. Theologische discussies beslechten we hier niet.”