Secularisatie dwingt tot bezinning op kerkleer
De Protestantse Kerk heeft het moeilijk. Jaarlijks verliest ze tienduizenden leden. De kerkelijke organisatie dreigt vast te lopen door gebrek aan mensen en middelen. De afstand tussen synode en grondvlak neemt toe. Hoe levensvatbaar is een presbyteriaal-synodale kerkstructuur nog?
Vorige week verscheen de nota ”Kerk 2025: waar een Woord is, is een weg” (RD 1-10). Hierin doet dr. A. J. Plaisier, scriba van de generale synode van de Protestantse Kerk, een voorstel om de kerkelijke structuur drastisch te reorganiseren. De huidige organisatie past bij een cultuur die goeddeels voorbij is, aldus Plaisier.
In het licht van de recente kerkgeschiedenis is deze conclusie opmerkelijk. De Protestantse Kerk is immers pas een decennium oud. Destijds is gekozen voor een presbyteriaal-synodale structuur. Dit houdt in dat de geestelijke leiding van de gemeente berust bij de kerkenraad. Deze vaardigt ambtsdragers af naar de meerdere vergaderingen: de classis en de synode. De afgelopen jaren stond deze structuur al onder druk. Het aantal afgevaardigden naar de synode is gehalveerd en de classis leidt een veelal kwijnend bestaan.
Dienstencentrum
Wat voor de ambtelijke structuur geldt, gaat ook op voor de dienstverlenende kant van de kerk. Bij de vorming van de Protestantse Kerk is gekozen voor een Landelijk Dienstencentrum (LDC) in Utrecht, met vertakkingen naar negen regionale centra (RDC). Al spoedig bleek dat de RDC’s niet te bekostigen waren; en het LDC is inmiddels een veel te grote broek waar de schaar in moet.
Vanuit het gezichtspunt van kerkelijk leiderschap is de nota van dr. Plaisier een moedige poging om de vraag naar toekomstig kerk-zijn bespreekbaar te maken. Het gaat daarbij om veel meer dan vormgeving; de vraag naar het wezen en de roeping van de kerk is aan de orde. De titel ”Kerk 2025” –waarschijnlijk bedacht door beleidsmedewerkers– dekt de lading gelukkig niet. Niet het bestuurlijke jargon, maar Bijbels-theologische taal zet de toon: Christus heeft het hoogste gezag in de kerk; de kerk leeft van de genade van God; ze heeft een zending in deze wereld; ze is een belijdende kerk; en de Bijbel is bron en norm voor denken en doen. Bij het DNA van de Protestantse Kerk hoort ook dat zij presbyteriaal-synodaal van karakter is: het hart van de kerk klopt in de plaatselijke gemeente. De classis en de synode zijn er voor het welzijn van de gemeente.
De nadruk op de plaatselijke gemeente is kenmerkend voor ”Kerk 2025”. Gemeenten moeten in de nieuwe structuur maximaal ruimte krijgen om aan hun kerk-zijn vorm te geven. Deze inzet is begrijpelijk; mensen identificeren zich meer met een plaatselijke gemeente dan met een landelijke kerk. En, wat belangrijker is: in de gemeente krijgt de kerk zichtbaar gestalte. Daar komen mensen samen rondom Woord en sacrament.
Toch stelt de nadruk op de maximale ruimte voor plaatselijke gemeenten ook voor vragen. Wat blijft er over van de presbyteriaal-synodale kerkstructuur? In zo’n organisatie van kerk-zijn is de autonomie van de gemeente altijd begrensd door andere gemeenten; het onderlinge beraad is essentieel. Wanneer gemeenten echter maximale ruimte krijgen, is de kans groot dat ze zich niets meer gelegen laten liggen aan andere gemeenten. Het functioneren van de classis laat zien dat dit punt nu al speelt: afgevaardigden hebben doorgaans niet het gevoel dat het daar tot een wezenlijke ontmoeting met andere gemeenten komt.
Bisschop
Nu komt het functioneren van de classis in ”Kerk 2025” expliciet aan de orde. Het gesprek tussen gemeenten is niet van de grond gekomen. De classis heeft niet voldaan aan de hooggespannen verwachtingen van 2004. Bij het verzetten van de bakens krijgt de classis een belangrijke plaats. Het aantal classes vermindert weliswaar: van 75 naar 8. Hun betekenis neemt echter toe: ze vormen de verbinding tussen de gemeenten in een regio. Daarbij krijgen ze een eigen gezicht in de voorzitter, die als ‘pastor pastorum’ verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van gemeenten en ambtsdragers.
Hoewel het woord in de nota niet valt, doet hier de bisschop zijn intrede. Daar is op zich niets mis mee; ook Calvijn was niet tegen de bisschop, wel tegen de rooms-katholieke hiërarchie. De bisschop als hoeder van de kerk kan in een tijd van verwarring tot zegen zijn, mits hij zelf horig is aan Schrift en belijdenis. De vraag is echter of dit voorstel niet opnieuw een verzwakking van de presbyteriaal-synodale kerkstructuur betekent. De invoering van de bisschop laat in elk geval zien dat de bestaande structuur blijkbaar niet meer voldoet.
Op dit punt moet dieper worden gepeild dan in de nota ”Kerk 2025” gebeurt. Wat is de oorzaak van het onvoldoende functioneren van de classis? En van de synode – al blijft deze in het rapport van dr. Plaisier nog buiten schot. Er is meer aan de hand dan kerkelijke desinteresse; ook meer dan alleen een te groots opgezette organisatie. De vraag naar het gemeenschappelijke in het kerk-zijn mag niet onbesproken blijven. Dat is, onderweg naar 2025, immers de vraag naar het bestaansrecht van de kerk.
Een presbyteriaal-synodale structuur veronderstelt een gemeenschappelijk belijden binnen de bandbreedte van de Heilige Schrift. Dat was reeds in de Nederlandse Hervormde Kerk een probleem; ook toen stonden de meerdere vergaderingen onder druk. De komst van de Protestantse Kerk heeft daar geen verandering in gebracht. Integendeel. De bespreking van het rapport ”Brandpunten in de verkondiging”, vorig jaar november in de synode, is illustratief voor het probleem. Deze nota, geschreven door dr. G. van den Brink en dr. C. van der Kooi, haalde niet ongeschonden de eindstreep. Een substantieel deel van de synode stemde tegen omdat het rapport te orthodox zou zijn. Als er over brandpunten in de verkondiging al geen overeenstemming is, waarover dan wel? Wat blijft er dan in geestelijk opzicht over van een presbyteriaal-synodale kerkstructuur? In de praktijk is het dan immers ieder voor zich.
Dat betekent meer dan het wegvallen van een structuur; het raakt het hart van het kerk-zijn. In 1893 schreef dr. J. H. Gunning: „…dat de kerk vele trouwe dienaren heeft, die elk daar waar zij staan, kracht oefenen, is niet genoeg. De kerk als kerk, als geheel, zoals zij optreedt in de maatschappij, moet belijden. Doet zij dit niet, dan verdwijnt zij gaandeweg, want, nog eens, het belijden van de Naam van de Heere Jezus Christus is haar enige levenstaak. Nergens anders bestaat zij voor. Geschiedt dit dus niet, dan zondigt zij tegen haar goddelijk Hoofd, en verzuimt jegens de maatschappij haar heilige roeping om getuigenis te geven van de eeuwige waarheid. Dit schaadt veel dieper dan socialisme of anarchisme kunnen doen. De maatschappij beseft het bij instinct, en keert zich af van de kerk. Het smakeloos geworden zout wordt vertreden; men gaat langs de kerk voorbij.”
De kerk onderweg naar 2025 zal een belijdende kerk moeten zijn. Of zij is niet. Een veranderde organisatie alleen zal de neergang niet keren. Terugkeer tot de belijdenis is geen garantie voor kerkelijke herleving; God gaat immers Zijn ongekende gang. In Europa, in Nederland. In de Protestantse Kerk; ook in de afgescheiden kerken. Hij bouwt, maar Hij rukt ook uit. Daar verandert de beste beleidsnota niets aan; het moet ootmoedig maken.
De roeping van de kerk is echter onverkort: Christus belijden; Zijn kruis hoog houden. „Een kerk die losraakt van het belijden van het voorgeslacht staat weerloos in het heden en met lege handen in de toekomst”, aldus dr. Plaisier. Bij alle vragen naar de kerkelijke organisatie mag dit niet onbesproken blijven; in kerkenraden, tijdens de classicale vergadering en ter synode.