Klatergoud
Mensen, wat dunkt u, wordt u niet jaloers op dat verachte volk dat toch zo rijk is? Ach, dat u eens met een heilige jaloersheid mocht worden aangestoken. Een mens die in de natuur arm is, gaat naar hem die rijk is. Al bent u nog zo arm en u had de rijkdommen van Gods volk, dan bent u rijker dan de gehele wereld.Nu, onbekeerde, u hebt geen spijs en geen drank. Uw ziel moet sterven van de honger en van de dorst. Ik zeg u: Jezus’ vlees en bloed is spijs en drank, maar daar hebt u geen deel aan en zo moet u sterven. U hebt geen kleed, u bent naakt, u drijft op uw eigen veren, of u al te kerk of ten avondmaal gaat, of niet. Dat kan u niet kleden, u moet Jezus aandoen. Van nature heeft u geen huis om in te wonen. Wat bent u toch ellendig. U bent geen inwoner van dat huis en van die stad waarvan God de Kunstenaar en Bouwmeester is. En het goed dat u meent te hebben, dat komt u niet toe. Wat bent u toch arm, geen spijs noch drank, noch kleed, noch geld. Hoe kun je nu armer wezen?
Maar kom, wilt u rijk worden? Ik weet raad om u rijk te maken. U moet het inzicht hebben dat u nameloos arm bent en niet, als de mensen van Laodicea, menen dat u rijk bent. U moet al uw eigen werken en overtuigingen kwijtraken en u moet aan de weet komen dat al uw eigen werk maar klatergoud is. O, ik bid u, word toch overtuigd.
Henrikus van Rijp, predikant te Utrecht (Verzameling van enige predikaties, 1690)