Spoken op de Balkan
In Servië is na veel heen en weer praten vorige week eindelijk een nieuwe regering onder leiding van Vojislav Kostunica aangetreden. Daarmee konden nieuwe verkiezingen worden voorkomen. Voorlopig althans, want het minderheidskabinet is innerlijk zo’n verdeeld huis dat het maar de vraag is of het het einde van het jaar haalt.
Zo maakt de DSS van premier Kostunica zich sterk voor sociale hervormingen. De partij verzet zich tegen het sluiten van onrendabele staatsbedrijven en daarmee gepaard gaande massaontslagen. Dat is ongetwijfeld tegen het zere been van coalitiepartner G17 Plus, die bestaat uit liberale economische deskundigen en onder de vorige regering grotendeels verantwoordelijk was voor de privatiseringen. De partijcombinatie van de warrige monarchist Vuk Draskovic zal evenmin als bindmiddel in de pap gaan fungeren.
Niet alleen het gebrek aan onderlinge samenhang, ook het feit dat de nieuwe regeringsploeg niet over een parlementaire meerderheid beschikt, geeft weinig vertrouwen voor de toekomst. Om te kunnen regeren is de coalitie afhankelijk van de gedoogsteun van de SPS van niemand minder dan Slobodan Milosevic, die vanuit zijn Haagse cel de partij formeel nog altijd aanstuurt.
Welke prijs Kostunica daarvoor moet betalen is nog niet duidelijk, maar de SPS heeft al wel aangegeven het kabinet te zullen torpederen als er nog meer verdachten van oorlogsmisdaden worden uitgeleverd aan het Joegoslavië-tribunaal. Bovendien is Kostunica’s aversie jegens Den Haag alom bekend.
Die aversie wordt gedeeld door veel Serviërs. En dat valt wel enigszins te begrijpen. Doelstelling van het tribunaal was verzoening teweeg te brengen door de grootste misdadigers uit de Balkanoorlog -van alle betrokken partijen- voor het gerecht te brengen. Daarvan is tot op heden weinig terechtgekomen.
Veel Serviërs hebben het gevoel dat het Haagse gerecht het alleen op hen heeft gemunt. Zo heeft nog geen enkele etnische Albanees zich hoeven te verantwoorden voor de verdwijning van en moord op honderden Servische burgers in Kosovo tijdens de oorlog. Ook vragen veel Serviërs zich af waarom de vorig jaar overleden ex-president van Bosnië, Alija Izetbegovic, nooit naar Den Haag is gehaald, hoewel er een onderzoek tegen hem liep. Wat veel inwoners van Servië evenmin kunnen verkroppen, is dat het tribunaal weigerde onderzoek te doen naar de rol van de NAVO tijdens de bombardementen op hun land in 1999.
Groot is verder de frustratie in Servië over wat de samenwerking met het tribunaal heeft opgeleverd. Velen dachten dat het uitleveren van verdachten onderdeel was een handeltje waarvoor zij iets zouden terugkrijgen.
Weliswaar heeft de regering in Belgrado financiële steun vanuit het Westen gekregen, maar de bevolking kijkt alleen maar aan tegen een torenhoge werkloosheid en miserabele sociale omstandigheden.
Het ware te wensen dat de internationale gemeenschap de signalen van de Servische kiezer wat serieuzer zou nemen, ook al zijn niet alle bezwaren even gegrond. Dreigen met stopzetting van financiële hulp zal echter averechts weken. Rancune in combinatie met economische misère en politieke instabiliteit is een ideale voedingsbodem voor extremisme. Bij de laatste verkiezingen behaalden de twee nationalistische partijen samen 104 van de 250 zetels. Nog slechts 22 zetels zijn nodig om de spoken op de Balkan echt te laten terugkeren. En dan is de wereld weer een schurkenstaat rijker.