Economie

Olietijdperk is nog niet ten einde

Het Westen hield de adem in als de olieministers vergaderden. Een prijsverhoging kon desastreus uitpakken voor de economie. Dat was enkele decennia terug. Vandaag de dag is olie een veel minder belangrijke factor, maar het verbruik neemt nog wel steeds toe en de overgang naar duurzame energie vordert slechts langzaam. Het tijdperk van het zwarte goud is dan ook voorlopig niet ten einde.

Arie de Rooij

5 October 2015 17:18Gewijzigd op 15 November 2020 22:19
Tankschepen en opslagtanks in de Rotterdamse haven. beeld ANP
Tankschepen en opslagtanks in de Rotterdamse haven. beeld ANP

Olietijdperk nog niet voorbij

De automobilist doet er aan de pomp zijn voordeel mee. De prijs van een vat ruwe olie (159 liter) op de internationale markt schommelt momenteel rond de 50 dollar, terwijl dat een goed jaar geleden ruim het dubbele was. De daling hangt samen met overcapaciteit, het aanbod overtreft de vraag.

Prognoses geven over het toekomstig verloop zijn, zoals altijd, moeilijk. Topman Ben van Beurden van Shell verwacht op langere termijn een bodem van 70 dollar, verklaarde hij onlangs in een interview met de Financial Times. Zakenbank Goldman Sachs daarentegen houdt rekening met een verdere terugval tot 20 dollar. Het lijkt allemaal koffiedik kijken.

Prof. dr. Machiel Mulder is hoogleraar in regulering van energiemarkten aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tot 2006 stond hij aan het hoofd van de afdeling energie van het Centraal Planbureau (CPB). Hij vindt het niet bijzonder, zegt hij, dat de prijs nu zo laag is, maar meer bijzonder dat die in de voorgaande jaren op een zo hoog niveau lag. „Gewoon omdat de kosten van winning laag zijn; voor Saudi-Arabië, nog altijd een van ’s werelds grootste leveranciers, niet meer dan rond de 5 dollar. Kun je nagaan wat ze daar verdienen op een vat. Voor schalieolie ligt het natuurlijk anders. Dan praat je over veel hogere bedragen om het uit de bodem te halen. De actuele stand van zaken maakt een rendabele exploitatie van die voorraden lastig.”

Afhankelijkheid

Een oliecrisis zoals in de jaren zeventig van de vorige eeuw, met zware averij voor de economie, lijkt niet langer een reëel gevaar. Toenmalig premier Den Uyl benadrukte destijds, toen de aanbieders in het Midden-Oosten de kraan dichtdraaiden: „Het zal nooit meer worden zoals het was.” Hij adviseerde de burger om de thermostaat een graadje lager te zetten en ’s avonds de gordijnen te sluiten. De prijs schoot omhoog van rond de 1 dollar naar boven de 10 dollar. Die schok veroorzaakte een recessie. Het toonde aan hoezeer de motor van alle bedrijvigheid op dat moment was ingesteld op deze brandstof.

Maar de tijden zijn veranderd. Mulder: „In de geïndustrialiseerde wereld is de hoeveelheid benodigde olie per eenheid product, per eenheid toegevoegde waarde, sindsdien geslonken tot minder dan de helft. De olieintensiteit van de westerse samenlevingen is dik gehalveerd, de afhankelijkheid van die grondstof dus fors verkleind.”

De hoogleraar wijst in dit verband op drie ontwikkelingen: „We hebben veel gedaan aan besparing: efficiëntere machines, beter geïsoleerde huizen. In de tweede plaats heeft er substitutie plaatsgevonden: vervanging door vooral gas. En verder zijn er aanpassingen in de structuur van onze economieën geweest: minder zware industrie, meer accent op diensten.” In Nederland zijn anno 2015 transport en chemie de sectoren die nog veel olie opslurpen. De elektriciteitscentrales worden inmiddels gestookt op kolen en gas en in onze woningen behoort verwarming met behulp van de oliekachel tot het verleden.

De voornaamste drijfveer om de rol van olie terug te dringen, is de prijs. Het milieubeleid, druk van overheden op dat terrein, draagt veel minder bij. Hoge energieprijzen zijn doorslaggevend, concludeerde Mulder eerder in een studie. „Zij vormen een belangrijke stimulans voor beperking van het verbruik, zij maken het voor bedrijven lonend om efficiëntere apparatuur te installeren. Het draait gewoon om het geld.”

Sinds eind vorige eeuw kennen we in Nederland een energieheffing, bedoeld om verbruikers aan te sporen tot versobering. De heffing omvat circa een derde van de rekening die huishoudens betalen voor stroom. Mulder: „De industrie, met de grootverbruikers, is altijd beschermd, met slechts heel bescheiden heffingen; om de concurrentiepositie van de bedrijven te ontzien.”

Hij oppert: „Het milieu is het meest gebaat bij hoge olieprijzen. Die geven een financiële prikkel in de gewenste richting. Maar dan zijn we wel veel geld kwijt aan de olieproducerende landen, wat hier verlies van koopkracht betekent. Het zou beter zijn om de energieheffing te verhogen. Dat leidt ook tot duurdere energie. Je bereikt dus hetzelfde effect voor het milieu, maar het geld houd je dan binnen onze eigen economie, het stroomt naar de nationale schatkist en kan vervolgens aangewend worden voor bijvoorbeeld lastenverlichting. Toch zie je sterk verzet binnen de maatschappij tegen een dergelijke aanpak.”

Klimaatvraagstuk

Voor dramatische gevolgen die een hoge olieprijs oproept voor de economie, hoeven we niet meer bang te zijn, voor een energiecrisis doordat de olie op raakt en er zich schaarste aandient, evenmin. Hoe staat het met de reserves? Hoelang kunnen we nog vooruit?

„Veel langer dan we denken”, zegt Mulder. „Het is vergelijkbaar met de winkel. Als je melk koopt, blijven er minder pakken in het schap over, maar je weet dat er toch altijd voldoende zal zijn, want het wordt steeds aangevuld. Bij olie is de verhouding tussen reserves en productie al jarenlang stabiel, ondanks de permanente winning, doordat er voortdurend nieuwe voorraden bij komen. De technologische vooruitgang opent de mogelijkheid om steeds meer reserves op grote diepte en op moeilijke plaatsen, rendabel te exploiteren. De olieprijs kan best weer een keer flink stijgen, maar dat duidt dan niet op een gebrek aan voorraden, maar op een tijdelijke krapte op de markt, bijvoorbeeld door geopolitieke spanningen.”

De hoogleraar verwacht tegen die achtergrond dat het einde van het olietijdperk, en dat van fossiele brandstoffen in het algemeen, niet zal voortvloeien uit tekorten, maar uit de vervanging door alternatieven. „De beschikbaarheid is niet het probleem waar de mensheid tegenaan loopt. Hét probleem is de emissie van CO2. Het klimaatvraagstuk, de opwarming van de aarde is veel dringender.”

Keuzes

In Nederland wil het met de vergroening op energiegebied niet echt vlotten, ondanks dat het onderwerp al jarenlang op de agenda prijkt. Tot dusver halen we slechts 4 tot 5 procent van ons verbruik uit duurzame bronnen. Bij de opwekking van elektriciteit gaat het om ongeveer 10 procent. In Duitsland hangt wat dit betreft de vlag er anders bij. Daar hebben ze zo veel geïnvesteerd in windmolens en zonnecellen dat die inmiddels goed zijn voor 25 procent van de elektriciteitsproductie.

Wat moet er gebeuren om in Nederland een echte omslag tot stand te brengen? Mulder: „Dat is puur een kwestie van maatschappelijke keuzes. Het gaat erom hoeveel we ervoor overhebben, in hoeverre we bereid zijn hogere kosten te accepteren. Wij, als huidige generatie, moeten die kosten voor onze rekening nemen, maar latere generaties zullen er pas de voordelen van ondervinden; en mensen in andere regio’s. Dat is het dilemma. Wíj zijn wel in staat om ons te beschermen tegen een hogere zeespiegel, maar een arm land als Bangladesh niet. We praten bij die keuzes dus ook over solidariteit en ethiek.”

Paradox

De olie-intensiteit van de internationale samenleving is weliswaar fors verminderd, maar de absolute omvang van het olieverbruik stijgt nog steeds. Daar zorgt groei van wereldbevolking en economieën voor. De Groningse hoogleraar: „Een kentering op dat punt, dat is dé uitdaging, dat zal historisch zijn. Een relatieve ontkoppeling van economische groei en CO2-uitstoot hebben we verwezenlijkt: met de groei van de economie is het veel harder gegaan dan met die van de emissie van koolstofdioxide. Een absolute ontkoppeling laat echter op zich wachten.

Er bestaan daarover tal van scenario’s, in de zin van: als we dit doen, kunnen we dat realiseren. Het positieve ervan is dat ze aantonen dat het technisch allemaal haalbaar is. Maar hoe laat je het werkelijkheid worden? Het vraagt hogere kosten en daarvoor moet maatschappelijk draagvlak zijn. Zoals gezegd: het is een kwestie van keuzes.

Dat ligt binnen Nederland en Europa al erg moeilijk, en wat het nog complexer maakt: hoe overtuig je tevens de landen die fossiele brandstoffen leveren? Hoe krijgen ook zij belang bij de overgang naar duurzame bronnen? Zij beseffen dat over pakweg twintig of dertig jaar de vraag naar hun conventionele delfstoffen zal zijn afgenomen. Ze vechten niet alleen tegen de komst op de markt van schalieolie en -gas, maar ook tegen een steeds groter aandeel van alternatieve energie.

Zij handelen daarbij rationaal als zij, wat de kortere termijn aangaat, hun productie verhogen, want op den duur zijn hun voorraden misschien weinig meer waard. Als ze dat inderdaad doen, zullen de prijzen dalen en dat frustreert de omschakeling naar duurzaamheid. Door het stimuleren van energiebesparing en -transitie bevorder je indirect, door de reactie van producenten, dat fossiele brandstof in prijs daalt. Hoe meer geld we stoppen in herwinbare bronnen, hoe moeilijker het kan worden. Dat is de groene paradox.” Het olietijdperk is nog lang niet voorbij.


Scherpe pieken

De ontwikkeling van de olieprijs wordt de laatste tien jaar gekenmerkt door scherpe pieken omhoog en omlaag. We hebben het gezien in de achterliggende maanden. Een vat Brent, olie uit de Noordzee, kostte vorig jaar juni nog 115 dollar. Afgelopen augustus was er sprake van een voorlopig laagste stand van ongeveer 42 dollar.

Tot het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw schommelde de prijs rond 1 dollar. Aan de rust kwam een einde onder invloed van de Jom Kipoeroorlog in 1973 tussen Israël en zijn buren. De Arabieren werden zich bewust van de macht waarover zij beschikten dankzij hun bodemschatten. Die gooiden zij als wapen in de strijd. Zij kondigden een boycot af tegen het Westen, in reactie waarop Nederland onder meer besloot tot een aantal autoloze zondagen.

De OPEC, de organisatie van olie-exporterende landen uit in hoofdzaak het Midden-Oosten en met Saudi-Arabië als voornaamste partij, dicteerde destijds de markt. Zij schroefde het aanbod terug en joeg de prijs op van ruim 3 dollar in oktober 1973 tot dik 11 dollar in januari 1974. Zo ontstond de eerste oliecrisis. Rond 1980, met de machtswisseling in Iran en vervolgens de oorlog van dat land met Irak, diende de tweede zich aan. Een vat noteerde ondertussen bijna 40 dollar. Vandaag de dag neemt OPEC nog maar 40 procent van de totale productie voor haar rekening. Andere grote spelers zijn nu de Verenigde Staten, Rusland en, binnen Europa, Noorwegen en Groot-Brittannië.

In de periode van medio jaren tachtig tot 2004 bleven de bewegingen beperkt binnen een bandbreedte van 10 tot 30 dollar. Daarna begon een enorme opmars, met in juli 2008 een recordstand van 147,50. De wereldwijde crisis bracht de ommekeer en stortte de prijs in een vrije val. Eind 2008 kostte een vat slechts 36 dollar.

Inmiddels hebben we nog zo’n dolle rit naar boven en naar beneden achter de rug. China speelde daarbij een belangrijke rol. De forse groei daar zorgde aanvankelijk voor veel vraag, terwijl nu de afkoeling van die economie tot het omgekeerde leidt. Tegelijk breidt het aanbod uit doordat er in de VS steeds meer schalieolie wordt gewonnen, olie die als het ware opgesloten zit in gesteente en daardoor moeilijker omhoog te halen is. Kortom, vraag en aanbod zijn uit balans. Het is zoeken naar een nieuw evenwicht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer