Commentaar: Volkswillekeur mag niet leiden tot losmaken predikant
Smaken verschillen. Dat geldt altijd, ook in kerkelijke gemeenten. Elk gemeentelid heeft bepaalde voorkeuren als het gaat om pastoraat en prediking.
Het ene lid verlangt van de predikant dat hij zeer pastoraal is en geregeld op bezoek komt, het andere heeft liever een stevige preek en heeft geen behoefte aan koffievisites van de dominee. Trouwens, ook de manier van preken wordt niet door iedereen op dezelfde wijze gewaardeerd. Sommigen willen vooral een exegetisch verantwoorde preek, anderen hebben een voorkeur voor een meer leerstellige en een derde groep let er vooral op of de geestelijke ervaringen van gemeenteleden voldoende aan bod komen. Ook hier dus diversiteit.
Het is voor een predikant onmogelijk een zodanige leerrede te houden dat iedere hoorder in de kerk al zijn wensen vervuld ziet. Toch zal de gemeente het met zijn prediking moeten doen. Waarom? Omdat de predikant een mens is met sterke en zwakke kanten. Maar dat is niet de belangrijkste reden. Bepalend is wat de Dordtse Leerregels stellen, namelijk dat God de verkondigers van Zijn goede boodschap zendt tot wie Hij wil en wanneer Hij wil. Dat een gemeente een bepaalde predikant met zijn stijl van preken heeft, is dus door God bestuurd.
Dat betekent niet dat een predikant of kerkenraad kritische opmerkingen gewoon kan negeren. Die moeten zeker aanleiding zijn voor een gesprek. Daarbij mag en moet een predikant zich ook kwetsbaar opstellen. Maar het houdt wel in dat als een groep in de gemeente liever een anders getoonzette preek heeft, ze niet zomaar van de dominee af kan. Hij heeft een hoge roeping, maar ook een gewichtige volmacht.
Dat laatste maakt dat de kerk van de Reformatie altijd heel voorzichtig is geweest met het ingaan op klachten over het kanselwerk van een predikant. Natuurlijk, wanneer hij ernstige zonden heeft begaan die openbaar zijn gekomen, of als hij in theologisch opzicht dwaalwegen gaat, dan mag dat niet voortduren. Dat kan reden zijn om hem van zijn gemeente los te maken, te schorsen of zelfs uit zijn ambt te zetten. Daarin voorziet het kerkrecht.
Iets anders is het wanneer het gaat om de manier van preken. Het is voorstelbaar dat deze een groep gemeenteleden minder goed bevalt. Wanneer een predikant een gemeente lang dient, is ook denkbaar dat de gemeente weleens verlangt naar een iets andere aanpak. Dat is menselijk. Maar het is de vraag of dat doorslaggevend mag zijn als het gaat om het al dan niet voortzetten van de ambtsbediening in een gemeente.
Het is terecht dat de kerkorde vanouds heeft bepaald dat een classis moet oordelen over de losmaking van een predikant. Voorkomen moet worden dat volkswillekeur de doorslag geeft. Bepalend voor de kerkorde is dan de vraag of een predikant nog met vrucht in die gemeente kan arbeiden. Dat sprak de synode van Middelburg in 1591 al uit.
Daarom zijn er kritische vragen te stellen bij de idee om na een bepaalde periode de vraag te stellen of een predikant nog bij een gemeente past. Gezien de roeping van een predikant, óók naar een gemeente, past hierbij de grootst mogelijke terughoudendheid.