Het schrikbeeld van de duiventil
Op het eerste gezicht lijkt het een logische gedachte. Is mevrouw Jansen zwanger en moet meneer Pietersen een zware operatie ondergaan? Maak het dan mogelijk dat zulke kamerleden zich tijdelijk laten vervangen door de eerstvolgende kandidaat op de lijst. Kunnen de fracties tenminste ongehinderd doorwerken. En hoeven Jansen en Pietersen zich niet schuldig te voelen over hun ’verzuim’.
Maar zo eenvoudig ligt het niet, bleek vorige week aan het Binnenhof, toen de Tweede Kamer zich weer eens boog over een wetsvoorstel dat de tijdelijke vervanging van zwangere kamerleden regelt. GroenLinks-woordvoerder Pitstra had het nageteld: het was in een tijdbestek van een jaar of tien de negende keer dat de Kamer debatteerde over een dergelijk wetsvoorstel. Voorgaande pogingen om het punt te regelen struikelden, aldus Pitstra, jammerlijk over een irritante, conservatieve stroming in het parlement. Maar dit keer móét het lukken, vindt het GroenLinks-kamerlid.
Dat hier voor de meeste fracties een probleem ligt, wilde zelfs een apert tegenstander als het SGP-kamerlid Van den Berg vorige week toegeven. Kennen bedrijfsleven en ambtenarij beide hun zwangerschaps- en ziekteverlofregelingen, in Kamers, raden en Staten kan een volksvertegenwoordiger weliswaar zonder financiële schade een tijdlang thuisblijven, maar zich laten vervangen is niet mogelijk.
Toen, om maar een voorbeeld te noemen, het oud-CDA-kamerlid Bijleveld moest bevallen, kostte dat haar fractie een tijdlang niet alleen menskracht, maar ook een stem. En dat in een omgeving waar bij uitstek geldt dat elke stem telt. En dan was het CDA in die tijd nog een grote fractie. Pregnanter is het voorbeeld van mevrouw Van Es, die destijds voor haar partij, de PSP, een eenmansfractie vormde. Haar zwangerschap leidde ertoe dat het PSP-bankje in de Kamer een tijdlang geheel onbezet bleef.
In principe is het mogelijk dat het zwangere kamerlid Jansen haar zetel officieel opgeeft ten faveure van opvolger Gerritsen op de kandidatenlijst en met Gerritsen afspreekt dat zij, na de bevalling, haar kamerzetel weer terugkrijgt. Maar dat is in de praktijk nog nooit gebeurd. Er zitten te veel haken en ogen aan. Jansen zou in dat geval haar onkostenvergoeding niet doorbetaald krijgen. En Gerritsen zou het wel eens in zijn bol kunnen krijgen om de informele afspraak aan zijn laars te lappen en lekker op zijn kobaltblauwe stoel te blijven zitten.
Toch wel een probleem dus. Misschien niet van wereldschokkende betekenis, maar onder de Haagse kaasstolp zo af en toe wel degelijk relevant. Vandaar dat begin jaren negentig ook al een poging is gedaan om een regeling te treffen voor tijdelijke vervanging van zwangere kamerleden. Die liep echter stuk op staatsrechtelijke bezwaren van vooral de VVD en de kleine christelijke fracties. Bezwaren die in het debat van vorige week nog springlevend bleken te zijn.
SGP-kamerlid Van den Berg: „Eerst moet mij van het hart dat ik het van weinig respect voor het parlement vind getuigen als een kabinet, zo kort na het verwerpen van een wetsvoorstel in de Eerste Kamer, opnieuw een wet met nagenoeg dezelfde strekking indient. Zo’n kabinet kan er moeilijk verbaasd over staan als precies dezelfde staatsrechtelijke bezwaren nog altijd leven. Nog altijd vinden wij dat volksvertegenwoordiger een persoonlijk ambt is, dat als zodanig niet te verenigen valt met tijdelijke vervanging.” VVD-woordvoerder Te Veldhuis: „Een kamerlid krijgt een persoonlijk mandaat van de kiezers, een mandaat dat geldt voor vier jaar, zeven dagen per week, 24 uur per dag.”
Daarbij komen nog allerlei praktische bezwaren tegen vervanging. Van den Berg: „Iemand die tijdelijk kamerlid is, kan niet volwaardig functioneren. Volksvertegenwoordiger zijn is niet iets dat je in een paar weken onder de knie hebt. Het zal er vaak op neerkomen dat iemands maidenspeech tegelijkertijd zijn afscheidsspeech is.” Te Veldhuis: „We spreken nu over een vervanging voor zestien weken. Dat is voor een kamerlid wel erg kort om tot volle wasdom te komen. Als dergelijke vervangingen in een zittingsperiode van vier jaar frequent voorkomen, doet dat zeker afbreuk aan de kwaliteit en waardigheid van het parlement.”
Hun principiële en onbuigzame verzet werd beide kamerleden niet in dank afgenomen. De voorstanders van een vervangingsregeling beseffen heel goed dat de kans aanwezig is dat het wetsvoorstel ook ditmaal in de Eerste Kamer zal stranden. Het gaat immers om een grondwetswijziging, die twee keer beide Kamers behoort te passeren en die in tweede lezing een tweederde meerderheid nodig heeft.
Te Veldhuis kreeg het daarom vorige week duchtig met zijn PvdA-collega Rehwinkel aan de stok. „Het is toch te gek voor woorden”, mopperde Rehwinkel. „Zes jaar geleden wees de VVD het toenmalige wetsvoorstel af omdat het alléén maar een regeling voor vervanging bij zwangerschap betrof. Dat zou een willekeurige keuze zijn. Wie dan toch aan het regelen sloeg, zou op zijn minst meteen een voorziening moeten treffen voor zieke kamerleden. En nu hébben we een voorstel dat zowel op zwangeren als op zieken slaat, en nu vindt de VVD het weer te breed!?”
Van den Berg moest een kleine aanval van minister De Vries van Binnenlandse Zaken incasseren. Of het verzet van de SGP tegen dit wetsvoorstel soms voortkwam uit de „extreme opvattingen” van deze partij over de rol van vrouwen in de politiek, zo prikkelde de bewindsman het staatkundig gereformeerde kamerlid. Een suggestie die Van den Berg, altijd correct, maar hoorbaar in zijn wiek geschoten, met kracht van zich wierp: „Nee, natuurlijk niet. Ik vind dit een merkwaardige opmerking. Wij hebben inderdaad onze opvatting over de plaats van de vrouw in de politiek, maar dat is ons argument niet. Wij beoordelen dit wetsvoorstel op staatsrechtelijke gronden. Dat deden wij zes jaar geleden ook. De minister kan dit weten.”
Toch was de vraag van De Vries, hoewel beslist onsympathiek getoonzet, niet geheel onbegrijpelijk. Want wat is het argument van het kabinet om dit wetsvoorstel in te dienen? Alleen de zittende vrouwelijke kamerleden bedienen? Nee, breder. „Het zoveel mogelijk wegnemen van belemmeringen die vrouwen verhinderen in vertegenwoordigende lichamen plaats te nemen.” Want op dit punt is het in Nederland nog lang niet op orde, aldus de minister. „Kijk maar naar de kandidatenlijsten van politieke partijen. Velen zijn van een fifty-fiftyverhouding tussen mannen en vrouwen nog ver af. Dit wetsvoorstel past in het streven meer vrouwen in de politiek te krijgen.”
Waar ChristenUnie-kamerlid Slob op dit punt nog waarderend kon reageren („De positieve houding van onze fractie ten aanzien van de participatie van vrouwen in de politiek maakt onze afweging er niet eenvoudiger op”), moet deze doelstelling voor Van den Berg toch een bijkomend motief geweest zijn om tegen te stemmen.
Dat neemt niet weg dat ieder het recht heeft zich in een debat tot zijn hoofdargument, en tot enkele bijkomende praktisch bezwaren, te bepalen. Ook bijkomende praktische bezwaren zijn er genoeg, toonden Te Veldhuis en Van den Berg vorige week aan. Zo is het gevaar groot dat de wetgever van het een op het ander komt, en na het recht op vervanging bij zwangerschap en ziekte, ook een ouderschapsverlof, een adoptieverlof, een recht op vervanging bij buitenlandse reizen en voor oudere kamerleden een sabbatsjaar gaat regelen. Zo is het hek van de dam en wordt de Kamer, om met Te Veldhuis te spreken, „een duiventil.”
En er is nog iets. Om te zorgen dat mensen bereid zijn voor slechts zestien weken in de Kamer zitting te nemen, zouden personen uit bedrijfsleven of ambtenarij eigenlijk een terugkeerrecht moeten hebben, een recht dat voor overheidsorganen nu juist enkele jaren geleden in het kader van deregulering is afgeschaft.
Daarom is het misschien inderdaad maar het beste bij de huidige stand van zaken een streep te trekken. Volksvertegenwoordiger zijn is en blijft nu eenmaal een bijzonder beroep, dat veel eisen stelt aan een man of vrouw. Dat vrouwen daarbij nog specifieke problemen hebben, is een gegeven. Maar, om met Van den Berg te spreken: „Niet elk probleem is op te lossen.”