Cultuur & boeken

Zusters van JMJ stonden aan de basis van de verzorgingsstaat

Vrouwelijke religieuzen drukten hun stempel op het onderwijs in Nederland. Talloze meisjes op het platteland leerden naast het godsdienstonderricht ineens ook lezen, schrijven, rekenen en naaien. Allemaal om later een goede, deugdzame huismoeder te worden. Maar de zusters stonden ook aan de basis van de verzorgingsstaat, zegt onderzoekster Anneke Driessen.

25 September 2015 09:22Gewijzigd op 15 November 2020 22:04
Les aan leerling-verpleegsters in het ziekenhuis van de Indiase stad Nellore. beeld Uitgeverij Verloren
Les aan leerling-verpleegsters in het ziekenhuis van de Indiase stad Nellore. beeld Uitgeverij Verloren

De Nijmeegse historica onderzocht de geschiedenis van een van de grootste vrouwelijke congregaties in Nederland: de Sociëteit van de zusters van Jezus, Maria en Jozef. In de hoogtijdagen, rond 1935, telden de zogenoemde ”Zusters van JMJ” niet minder dan 2300 religieuzen en 73 huizen (kloosters) in Nederland, 6 in Indonesië en 3 in India.

Ze komen voort uit de eerste rooms-katholieke congregatie boven de grote rivieren sinds de Reformatie in de zestiende eeuw. In juli 1822 werd de Pédagogie Chrétienne opgericht, een kleine religieuze gemeenschap die een pensionaat beheerde en onderwijs gaf aan arme meisjes in Amersfoort.

Er was in die tijd sprake van een religieuze opleving, stelt Driessen. Maar ook de invloed van de verlichting speelde een belangrijke rol in de oprichting van congregaties. „Mensen waren idealistisch ingesteld en geloofden dat zij door opvoeding en onderwijs de situatie van minderbedeelden en hulpbehoevenden konden verbeteren.”

In het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), waartoe ook België en Luxemburg behoorden, waren rooms-katholieken in de meerderheid. De protestantse overheid stond dan ook wantrouwend tegenover de zustercongregaties die in deze periode boven de grote rivieren werden gesticht. De leden van de congregaties moesten zeer omzichtig te werk gaan en zich niet als religieuzen presenteren maar als „juffrouwen” die toevallig bij elkaar in één huis woonden.

Toch waren de protestanten niet echt betrokken op de rooms-katholieke congregaties. „Die behoorden toch echt tot een andere wereld. Congregaties waren centraal georganiseerd en diaconieën plaatselijk, maar in hun liefdadigheid en hulp aan armen zullen katholieken en protestanten elkaar zeker zijn tegengekomen.”

Hoe zag de dag er voor een zuster uit?

„Het motto van de zusters was ”Ora et labora”, bid en werk. Daarmee werd de dag gevuld. De zusters stonden om vijf uur op en besteedden minstens vier uur per dag aan gebed. Het was een strikt gereglementeerd bestaan, met hard werken en veel voorgeschreven gebeden. Voor recreatie was ruim twee uur ingeruimd, maar die tijd werd ook gebruikt voor handwerken. Vrouwenhanden mochten niet stilstaan. Overigens zijn de regels in de jaren vijftig wat versoepeld.”

Wat motiveerde hen?

„Vrouwen traden in met een mengeling van religieuze en maatschappelijke motieven. Vanaf de middeleeuwen waren er begijnen, dus er was een voedingsbodem voor meisjes om een religieus leven te leiden en goede werken te doen. Ze wilden zich nuttig maken en zich toewijden aan God.

Over het geestelijke leven van de zusters weten we maar weinig. Het was in de congregaties niet de bedoeling dat ze een dagboek bijhielden. Persoonlijke geschriften en brieven werden na overlijden vernietigd. De zusters moesten in het gareel blijven en persoonlijke zaken voor zichzelf houden. Veel zusters waren vooral praktisch ingesteld. Goede werken werden immers beloond in de hemel. Hierbij moet worden bedacht dat de dood en ook de vrees voor een onzalige dood toen veel sterker in ieders leven aanwezig waren dan we ons nu kunnen voorstellen.”

Hoe komt het dat de zusters na 1960 bijna geen nieuwe leden meer trekken?

„Voor een deel kwam dat doordat de maatschappij veranderde. Het aantal roepingen stagneerde al in de jaren dertig, maar dit werkte pas door in de jaren vijftig. Het individualisme nam toe: persoonlijke opvattingen werden belangrijker dan wat „men” ervan vond. Ook de vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) hadden hun weerslag.

Veel vrouwen vonden de regels in de kloosters te strak. Het congregatieleven trok hen steeds minder aan: geloften van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede werden als streng en moraliserend ervaren. Bovendien kwamen er voor meisjes steeds meer mogelijkheden om buiten het klooster carrière te maken, onderwijs te geven of zorg te verlenen. De overheid nam steeds meer van deze taken op zich.”

Samen met Gerard van de Ven beschreef Driessen de geschiedenis van de Zusters van JMJ tot 1962, het jaar waarin de congregatie in drie provincies werden verdeeld: Nederland, Indonesië en India. De laatste twee groeien, de Nederlandse tak zal waarschijnlijk op termijn verdwijnen.

Maar dat betekende niet dat de zusters bij de pakken neerzaten, zegt Driessen. „Zij verlegden hun werkterrein naar de noden van hun eigen tijd en namen allerlei nieuwe taken op zich, zoals pastorale arbeid en werk in wijken waar veel allochtonen wonen. De zusters gingen ook verslaafden, daklozen en vluchtelingen helpen.”

In Nederland zijn er nog 95 Zusters van JMJ overgebleven. De gemiddelde leeftijd is 86,5 jaar. Het is volgens Driessen een onontkoombaar proces: dit type congregatie sterft in Nederland uit. „Ook de zusters hebben zich daarbij neergelegd. Jammer dat daarmee een einde lijkt te komen aan een traditie die in de middeleeuwen is begonnen. Gelukkig is er nog in landen als India, Indonesië en Ghana meer vitaliteit.”

Waarin ligt volgens u de betekenis van de congregatie van JMJ?

„In het onderwijs en de zorg. In de negentiende eeuw stelden die niet veel voor. De samenleving was toen een standenmaatschappij. Er bestonden weliswaar rooms-katholieke scholen –ook van de zusters– maar die waren voor meisjes uit de hogere standen. De Zusters van JMJ en andere congregaties stichtten ook in vele dorpen een school en gaven meisjes godsdienstonderwijs en les in handwerken, naaien, lezen, rekenen en schrijven. Allemaal om later een goede, deugdzame huismoeder te worden.

Daarnaast zorgden de zusters voor ouderen toen de overheid dat nog niet systematisch deed. Ze bestreden zo armoede en onderontwikkeling op het platteland en in de achterbuurten van steden toen de overheid dat nog niet als haar taak zag. Je zou kunnen zeggen dat vrouwelijke religieuzen de grondslag hebben gelegd voor onze verzorgingsstaat. Door onderwijs en zorg brachten ze mensen vooruit en hielpen zo ook de maatschappij een stapje verder.”

>>socjmjnl.nl


Boekgegevens

Zusters van JMJ. Geschiedenis van een congregatie 1822-1962, A. M. A. J. Driessen en G. P. van de Ven; 
uitg. Verloren, Hilversum, 2015; ISBN 978 90 8704 470 1; 448 blz.; € 35,-.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer