Ridderorde helpt predikanten
De Utrechtse ridders van de Duitsche Orde gingen in de middeleeuwen op kruistocht naar het Heilige Land. Tegenwoordig helpen ze predikanten aan een studiebeurs.
In 800 jaar tijd is de zogeheten Ridderlijke Duitsche Orde sterk van karakter veranderd. In 1190, toen de orde tijdens de derde kruistocht werd opgericht, waren de ridders natuurlijk rooms-katholiek. Ze hadden een monniksgelofte afgelegd en hoefden zich niet meer te bekommeren om gezin en bezit. Heel hun leven stond in dienst van het christelijk geloof: ze verpleegden gewonden en zieken, beschermden pelgrims, maar namen ook deel aan de strijd om Jeruzalem.
Dat veranderde in de tijd van de Reformatie. De kerkhervormer Maarten Luther zette de leider van de orde ertoe aan om met de ridders te breken en hun gebieden in het Duitse Rijk tot een hertogdom te maken. In Nederland werd de geestelijke ridderorde een vereniging van edellieden. Daar moesten de bestuurders voortaan protestant zijn.
Er waren tijdens de Reformatie veel rooms-katholieke organisaties die protestants werden om zich het vege lijf te redden, zegt Jan Cees van Hasselt, secretaris van de Ridderlijke Duitsche Orde (RDO) Balije van Utrecht. „De gereformeerde overheid verbood rooms-katholieke instanties en nam hun bezit in beslag. Dat hing de Duitsche Orde ook boven het hoofd.”
Als adelvereniging was de orde nog steeds aantrekkelijk, want ze bood prestige en een aanvullend inkomen. Maar het aantal plaatsen was beperkt. Wie lid wilde worden, stond meestal als kind al op een wachtlijst. Later moest hij –de orde was niet voor vrouwen– bewijzen dat alle vier de grootouders al van adel waren en bovendien een brief sturen waarin het protestantse geloof werd beleden.
Geknield
De orde werd protestants, maar sommige dingen bleven zoals ze waren, zo blijkt uit de tentoonstelling ”Kruisvaarders en weldoeners” in het Centraal Museum in Utrecht. In de eerste zaal hangen de portretten van alle Utrechtse landcommandeurs sinds 1231. Er is weinig verschil te zien tussen de huidige leider van de orde in Utrecht, Jan Reint baron de Vos van Steenwijk, en zijn voorgangers. Ze lieten zich allemaal schilderen met een mantel over de schouder. Om hun nek hangt een zwart ordekruis.
Hendrik Jan Baron van Nagell was in 1977 echter wel de laatste die zich knielend liet vastleggen op het doek. Sindsdien staan de landcommandeurs met de handen over elkaar of met een boek in de hand.
„Op het eerste paneel knielt de landcommandeur voor een beeld van Christus”, vertelt Van Hasselt. „Zijn opvolgers hebben zich in dezelfde houding laten schilderen, terwijl dat na 1640 –toen de orde protestants werd– niet meer voor de hand lag. Knielen in de kerk en voor een beeld hoort meer bij een rooms-katholieke dan bij een protestantse geloofsbeleving.”
Geestelijke zorg
Een landcommandeur stond aan het hoofd van een zogeheten balije. De Duitsche Orde telde er twaalf, waaronder een in Utrecht (de Nederlanden behoorden in de middeleeuwen tot het Duitse Rijk). De balije van Utrecht had bezittingen in de noordelijke Nederlanden. De hoofdzetel was (en is) het uit 1346 stammende Duitsche Huis aan de Springweg, waar de landcommandeur tot de Reformatie een grote leefgemeenschap leidde.
Het huis staat er nog, maar de bijbehorende kerk is er niet meer. De storm die op 1 augustus 1674 het schip van de Domkerk verwoestte, legde ook het godshuis van de ridders in puin. Alleen de sacristie bleef over.
De balijen waren opgedeeld in commanderijen. De balije van Utrecht telde er vijftien, onder meer in Schoonhoven, Schelluinen, Middelburg, Katwijk, Tiel en Rhenen. Het land was geschonken door vermogende gelovigen, die daarmee hoopten bij te dragen aan hun zielenheil.
In een van de vitrines ligt een perkamenten bul van paus Honorius III uit 1223 waarin hij de broeders van de Duitsche Orde aan „alle getrouwe christenen” aanbeveelt. De opbrengsten ondersteunden de oorlogen in het Heilige Land en later aan de Oostzee en tegen de Turken. Toen de strijd wat meer op de achtergrond raakte, zorgden de commanderijen voor het levensonderhoud van de leden. Daarnaast voorzagen zij in de verpleging en de geestelijke zorg van de lokale bevolking.
Op de tentoonstelling is een vijftiende-eeuws beeld van Sint-Margaretha te zien, gevonden in de pastorie van Schelluinen. Het dorp, waarvan de naam waarschijnlijk is afgeleid van de stad Askelon in Palestina, was een van de commanderijen van de balije van Utrecht. In de kerk diende een ordepriester, maar na de Reformatie betaalde de orde mee aan het salaris van de predikant.
Tegenwoordig komen de adellijke leden van de orde een paar keer per jaar samen om geld te verdelen over goede doelen. Het geld komt nog steeds uit het oude bezit en ook de hulpverlening is regionaal geconcentreerd, in de voormalige commanderijen.
De band met de lokale bevolking blijkt bijvoorbeeld uit een gebrandschilderd raam in de Cunerakerk in Rhenen, waarin het wapen van de orde is te zien. De Cunerakerk was in de middeleeuwen van de Duitsche Orde en een priesterbroeder van de commanderij Rhenen diende er als pastoor. Na de Reformatie bleef de band tussen de kerk en de orde bestaan.
Giften
De verpleging van zieken en gewonden en de hulp aan armen en behoeftigen staan nog steeds in de statuten van de orde, aldus Van Hasselt. Zo zet de RDO zich in voor onder anderen daklozen, verslaafden en mensen die in financiële problemen zitten. Het giftenbudget is 1 miljoen euro per jaar.
Ook de „strijd voor het geloof” is nog niet voorbij, al heeft die natuurlijk een andere invulling gekregen. „Het verspreiden van het christelijke gedachtegoed behoort nog steeds tot onze doelstellingen.” Predikanten die verder willen studeren, kunnen dan ook een beroep doen op het Vicariefonds.
De tentoonstelling ”Kruisvaarders en weldoeners” is tot 29 november te zien in het Centraal Museum Agnietenstraat 3 in Utrecht.