Dig Keur: Kerkbouwer middeleeuwen was groot vakman
KAMPEN. Honderden laatmiddeleeuwse kerken heeft Dig Keur bezocht. Steeds vond hij nieuwe bouwkundige feiten. Al die informatie is nu gebundeld in een kleine encyclopedie met veel foto’s die morgen in Kampen wordt gepresenteerd.
Wat is een abdij, een baldakijn, een crypte, of een dooptuin? Maar ook moeilijkere, onbekendere begrippen als: een epitaaf, een fronton of gisant. Keur zocht van elk woord uit wat het is voor zijn boek ”Vademecum. De late Middeleeuwen” (uitg. Profiel, Bedum; ISBN 978 90 5294 589 7). Hij hoopt dat zo veel kennis over deze periode bewaard blijft.
Er zijn al veel boeken over de bouwkunde verschenen en op internet is ook genoeg te vinden, zegt Keur. Maar een handzaam overzicht met bouw- en kunsthistorische begrippen bestaat volgens de oud-kunstdocent niet. „Het is een voortvloeisel uit mijn lessen culturele en kunstzinnige vorming. In die lessen stuitte ik steeds op begrippen waarvan ik wilde weten wat het was. Door de jaren heen heb ik op die manier veel verzameld.”
Het rijkgeïllustreerde boek –ruim 450 veelal kleine foto’s– moet mensen leren om beter naar kerkgebouwen en andere monumenten te kijken. „Veel mensen lopen een kerk binnen, kijken omhoog, naar links, naar rechts en achterom, en zeggen: Wat een mooie kerk. Maar wat hebben ze dan gezien? Er is zo veel meer te ontdekken in oude kerken.”
Het overzicht of vademecum gaat over kerken uit de periode 1000 tot 1500. „Ik zeg altijd: Tot de Reformatie. Toen veranderde er zo veel.” Deze periode van de late middeleeuwen boeit Keur in het bijzonder. „Het is een tijdperk dat in de kunst vaak wordt overgeslagen. Dat is jammer, want er is zo veel moois gemaakt: in de muziek, in de schilderkunst, in de kerkbouw.” Het is de tijd van de romaanse bouwstijl en de hoogtijdagen van de gotiek.
Vooral het grote vakmanschap spreekt Keur aan. „Met eenvoudige middelen maakten ze perfecte vormen. Geen machines, geen pneumatische hamers. Dan vraag je je steeds af: Hoe kan dit?”
Het is de tijd dat grote kathedralen zijn gebouwd. „Dat is bijzonder als je bedenkt dat er toen ook veel oorlog was, de pest heerste, mensen waren vaak ziek. Wat was er veel leed en armoede. Mensen woonden in krotten. Maar ze gaven wel heel veel geld uit om enorme kerken te realiseren.”
Keur dwaalde met zijn vrouw –en camera– door heel wat kerken in binnen- en buitenland. Vooral Franse kerken vindt hij prachtig. „Mijn favoriet is de basiliek van Saint-Quentin, een kerk met veel oorspronkelijke details.” Verder noemt Keur de grote kerken van Saint-Denis en Beauvais. „Die laatste kerk is niet afgebouwd. Het had een kolossale kerk moeten worden: ze is 48 meter hoog. Als je dan bedenkt dat de Bovenkerk van Kampen 27 meter hoog is, heb je een idee van de schaal.”
Groninger land
In Nederland bezoekt Keur het liefst de kerken in het Groninger land. Die van Loppersum noemt hij als eerste. „Maar ook die van Krewerd is bijzonder, of neem die in Bierum of Marsum.”
Grotere kerken die hem erg aanspreken zijn de Grote Kerk van Breda, de Walburgakerk in Zutphen en de Bovenkerk en de Buitenkerk van Kampen.
Keur vindt het jammer hoe Nederlandse kerken worden gerestaureerd. „Dat gebeurt soms zo netjes dat het bijna een nieuwe kerk lijkt. Ik snap dat wel, want de kerk moet er weer tientallen jaren tegenaan kunnen, maar het oorspronkelijke, het oude gaat erdoor verloren. In Groningen doen ze dat mooier, beter.”
De stelling dat de Nederlandse kerken juist zo mooi zijn door hun soberheid, onderschrijft Keur niet. „Nee, van veel Nederlandse kerken is zo veel afgeslagen dat ze maar een flauw afschijnsel tonen van hoe die kerken er oorspronkelijk uit zagen. Dit lijkt me typisch een protestantse stelling.”
Keur groeide zelf in het rooms-katholieke zuiden op en kan oude rooms-katholieke kerken wel waarderen. „Wij protestanten vergeten vaak dat men in de middeleeuwen niet kon lezen. Vanuit dat perspectief zijn de beelden en schilderijen te verklaren. Rembrandt schilderde ook veel Bijbelse taferelen. Daar hebben protestanten minder moeite mee. Maar wat is het verschil?”