Kerk & religie

James Huttons drukpers werd zijn preekstoel

Zijn drukpers werd weleens zijn preekstoel genoemd. James Hutton (1715-1795) stond aan de wieg van de methodistische opwekkingsbeweging in Engeland waarbij George Whitefield en John Wesley een sleutelrol vervulden. Donderdag is het 300 jaar geleden dat Hutton werd geboren.

L. J. van Valen
10 September 2015 13:24Gewijzigd op 15 November 2020 21:40
Fetter Lane Society. beeld Fetter Lane Society
Fetter Lane Society. beeld Fetter Lane Society

Hutton publiceerde, vooral rond 1740, veel geschriften, waaronder de eerste uitgaven van de ”Journals” van Whitefield, die in grote aantallen werden verspreid. Maar bij de Moravische broeders of hernhutters, een beweging die door toedoen van de Duitse graaf Nikolaus Ludwig von Zinzendorf tot nieuw leven kwam en ook in Engeland opkwam, voelde hij zich het meest thuis. Hij bleef de graaf trouw toen John Wesley en zijn broer Charles zich van hem afkeerden.

Boekhandel

James Hutton was de zoon van een anglicaanse predikant in ruste die in Westminster een kostschool beheerde. De leergierige jongeman koos voor het beroep van boekdrukker en uitgever. Hij leerde na schooltijd in de kostschool van zijn vader het vak en opende in 1736 een eigen boekhandel in Londen. Een jaar daarvoor was hij onder de prediking van John Wesley tot bekering gekomen. Hij kende John en Charles Wesley uit zijn schooltijd. John Wesley en Hutton werden vrienden en vonden elkaar in de verspreiding van goede lectuur. Het contact tussen hen verliep niet altijd gladjes; beiden hadden een dominant karakter, wat nogal eens botste.

Het gedrag van John Wesley, die soms heel stellige uitspraken deed, viel bij de ouders van Hutton niet altijd in goede aarde. Wesley had wel zo veel vat op de boekdrukker dat deze met hem meeging naar bijeenkomsten van de Moravische broeders in Londen. Ook Whitefield, die veel zegen zag op zijn indringende prediking, vormde een kring van pasbekeerden om zich heen die hij naar deze samenkomsten liet komen.

Geloofsdoorbraak

De Duitser Peter Böhler behoorde ook tot de moraviërs, een geloofsgemeenschap van vluchtelingen –meest vervolgde moraviërs uit Bohemen en Polen– die op het landgoed van graaf Von Zinzendorf in Oost-Saksen onderdak vonden. Böhler was het middel tot de geloofsdoorbraak bij de Wesleys, die aanvankelijk een mystiek en werkheilig christendom voorstonden. Hij wees hun op de gerechtigheid des geloofs als het enige middel tot behoud van zondaren. Luthers verklaring van de brief aan de Galaten en de gesprekken met moraviërs versterkten Wesleys overtuiging dat er alleen goddelozen en geen vrome mensen worden gerechtvaardigd. Op 24 mei 1738 kwam bij hem de geestelijke doorbraak in het gezelschap van moraviërs in Aldersgate Street in Londen.

James Hutton voelde zich ook aangesproken door de hernhutters. Hij stond aan de wieg van de Fetter Lane Society. Dit nieuwe gezelschap werd bij hem thuis in het bijzijn van Peter Böhler opgericht. Hij was een van de negen leden van het eerste uur. Spoedig groeide dit groepje uit tot een grote gemeenschap die in een gebouw aan Fetter Lane in Londen bijeenkwam. Whitefield had veel achting voor de moraviërs, die hij geoefend vond in het geloof. Hij kon het niet nalaten om zijn bewondering te uiten voor hun grote eenvoud en diepe bevinding van geestelijke zaken. Maar er waren ook schaduwkanten, die Whitefield en de Wesleys deden fronsen. Er vonden tijdens bijeenkomsten excessen plaats in de vorm van profetie en geestdrijverij. Soms kende de emotionaliteit van de moraviërs geen grenzen. Toen in 1739 een jonge broeder, Henry Molther, uit Duitsland naar Londen kwam en zich stoorde aan de luide uitroepen in de diensten, dacht hij hiervoor een geneesmiddel gevonden te hebben. Hij leerde een vorm van quiëtisme, dat de nadruk laat vallen op het wachten op de Heilige Geest. Dit was voor de Wesleys een vorm van lijdelijkheid die hen niet aansprak.

In juli 1740 kwam het tot een climax. Op een zondagavond in Fetter Lane namen de Wesleys met een aantal volgelingen voorgoed afscheid van de moraviërs en gingen daarna hun eigen weg. Het punt van verschil was ook dat Von Zinzendorf de gelovigen ertoe opriep zich van de Anglicaanse Kerk af te scheiden, terwijl de methodisten, zoals de Wesley, het hun roeping achtten om juist in deze vervallen kerk werkzaam te blijven.

Ook Whitefield, die toen op het punt stond om naar Amerika te vertrekken, sloot zich bij de Wesleys aan. Deze verwachtten dat Hutton hen zou volgen, maar dat gebeurde niet. Hij vond dat hij zo veel zegen had ontvangen onder de Duitse broeders dat hij geen gegronde reden had om hen te verlaten.

Zendelingen

In oktober 1739 bezocht Hutton de Moravische gemeenschappen in Marienborn en Herrnhut in Duitsland. Hij was diep onder de indruk van de grote dingen die de Heere daar gedaan had. De opwekking in 1727 in Herrnhut gaf een uitstraling naar andere gemeenschappen en vormde het begin van de uitzending van zendelingen naar vele gebieden in de wereld. Hutton kreeg een geestelijke band met Von Zinzendorf, die hem in 1743 ‘bevorderde’ tot leider van de Moravische gemeenschap in Engeland.

Eerst gaf hij structuur aan de Fetter Lane Society en was hij betrokken bij de vorming van het gezelschap tot een volwaardige geloofsgemeenschap. In 1749 werd hij tot diaken geordend naar de ambtsregels van de Moravische broederschap. Hij trouwde met een Zwitserse Moravische vrouw, Louise Brandt, die hem ook behulpzaam was in de boekhandel en uitgeverij. Het echtpaar was verantwoordelijk voor het vertalen van Duitse publicaties en voor het opzetten van een eigen fonds.

Niet altijd was Hutton het met Von Zinzendorf eens. Hij volgde diens raad niet op om de Engelse kerk te verlaten. Het was de landskerk waar hij was opgegroeid en waarmee hij zich verbonden wist. Overigens dacht Von Zinzendorf zelf niet enghartig kerkelijk, want hij bleef tot aan zijn dood lid van de Duitse lutherse kerk, al was de tegenstand die hij en zijn gemeenschap daar ondervonden soms groot.

Vanaf 1752 diende Hutton de internationale broedergemeenschap als secretaris. Dit hield in dat hij en zijn vrouw nogal eens op reis gingen. Zo was hij van 1747 tot 1749 in het buitenland en verbleef hij enige tijd in Zwitserland, het geboorteland van zijn vrouw. Von Zinzendorf bezocht Engeland meermalen en had daar ook een goed contact met de Huttons. Hij verbleef dan in hun huis, waar hij zijn hoofdkwartier had. Toen de graaf in 1755 het Britse eiland verliet, vergezelde Hutton hem op reis naar Herrnhut.

Standvastig karakter

De Huttons hadden een brede kring van vrienden en relaties. Koning George III, de koningin en Benjamin Franklin behoorden tot hun kennissenkring. Met toestemming van de koning bezocht Hutton Franklin in Frankrijk, met het verzoek om te bemiddelen bij het conflict met de Amerikaanse koloniën. Zijn standvastige karakter en organiserend vermogen spraken mensen kennelijk aan. Hij had een hekel aan twistgesprekken en zocht de vrede in de eenheid van alle gelovigen. Hij verzette veel werk, maar het werd wel een handicap dat zijn gehoor achteruitging. Zijn mooiste portret toont hem met een ”gehoortrompet”, wat zijn karakteristieke lichaamshouding werd.

Tot aan zijn dood bleef hij actief werkzaam onder de Moravische geloofsgemeenschap. Met Von Zinzendorf onderhield hij een intensieve briefwisseling. Na diens overlijden in 1760 werkte hij samen met diens opvolger August Gottlieb Spangenberg (1704-1792). Ondanks het feit dat hij een moraviër was in hart en nieren, was hij de Wesleys niet vergeten. Het kwam met hen tot een verzoening.

Zijn vrouw, die hem ook in zijn werk tot steun was, ontviel hem in 1778. De laatste jaren van zijn leven, toen zijn lichaam aftakelde, werd hij door twee zusters in het geloof verzorgd. Hij overleed op 3 mei 1795 in hun huis in Oxted Cottage bij Godstone in Surrey. Zijn laatste rustplaats kreeg hij op de begraafplaats van de moraviërs in Chelsea.


Uit brieven aan graaf Von Zinzendorf

Ik smeek u en de broedergemeenschap om zo vaak te schrijven als mogelijk is en zo veel als het u goeddunkt. Wij hebben echt veel hulp en advies nodig en mijn Zaligmaker weet dit heel goed. Ik dank Hem voor Zijn genade en ik neem de toevlucht tot Hem. Als ik dat niet doe, zal ik spoedig omkomen. Hij heeft mij een sterkere liefde voor de gemeente gegeven sinds ik in de kranten lees dat de keizer in de raad van Wenen heeft bepaald dat er meer middelen zullen worden aangewend om de moraviërs in Bohemen te onderdrukken, en dat er in Lübeck een oproer is gekomen tegen onze gemeenschap. Keizers, koningen, prinsen en priesters zijn allen maar dwergen vergeleken met de kracht van het bloed van het Lam en met de beloften die Hij de Zijnen heeft gegeven. Hier gaat het werk van God erg voorspoedig voort, de zielen mogen steeds dichter nabij komen en de Zaligmaker laat Zijn stem niet tevergeefs horen. Hierop ziende mogen we met blijdschap aanvaarden wat ons ook zal overkomen. Ik geloof dat we overvloed van werk zullen hebben.

Ik zal me zeer verheugen als ik van u zal horen, want uw raad, hulp en brieven heb ik nodig. Ik verblijd mij in de Heere in geloof, vertrouwen en ootmoed. Zo vermag ik alle dingen te doen; ik mag zegen ontvangen, wat mij vervult met beschaamdheid van het aangezicht.

Dit wil ik u zeggen dat al deze dingen mij des te meer doen gevoelen dat ik een zondaar ben. Bij alles is het offer van het kruis mij onuitsprekelijk dierbaar. Maar de smart is groter dan ooit, want hoewel ik zie dat ik in Hem alles heb, voel ik mij zo gebrekkig. Vandaar dat meer geloof nodig heb. Ik vertrouw erop dat Hij mij zal ondersteunen. Zoals ik ben, geef ik mij aan Hem over: „Heere, hier ben ik, uw arme zondaar.” Ik heb vaak gezegd en ondervonden dat Hij mijn Helper is. Lieve broeder, ik begeer ook in de toekomst Hem nooit te vergeten. Bid voor mij dat ik dat nooit zal doen.

(Uit: ”Memoirs of James Hutton”, Daniel Benham, Londen, 1856)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer