Allochtoon weet bij ramp hulp moeilijk te vinden
Buitenlanders weten bij calamiteiten hulpinstellingen niet te vinden. Ook weten instellingen vaak niet hoe zij allochtone cliënten die door een ramp zijn getroffen moeten helpen.
Dat blijkt uit een deze week verschenen rapport van het Trimbos-instituut en het Nederlands Centrum Buitenlanders. Zij voerden het onderzoek uit in opdracht van het ministerie van Justitie.
Onderzoekers bekeken het beleid van de Nederlandse overheid na de aardbeving in Turkije (1999), de onlusten op de Molukken (1999-2003), de oorlog in Bosnië-Herzegovina (1992-1995) en de militaire interventie in Afghanistan (2001-2002).
Nederlandse migranten maken zich bij rampen in hun land van herkomst zorgen over het lot van familie en vrienden en voelen zich schuldig niet direct te kunnen helpen. Slechts een minderheid is geneigd daarvoor aan te kloppen bij de reguliere instellingen van de geestelijke gezondheidszorg. Veel migranten schamen zich voor hun psychische problemen en vinden dat ze die zelf maar moeten oplossen. Vaak zijn ze ook onbekend met de mogelijkheden om hulp te vragen.
De onderzoekers stellen dat de psychische en traumahulpverlening in Nederland onvoldoende „intercultureel georiënteerd” is. Voorkomen moet worden dat getroffenen nog lang na een ramp worden belemmerd door psychische gezondheidsklachten. Uit eerder onderzoek van het Trimbos-Instituut bleek dat een jaar na de aardbeving in Turkije bijna driekwart van de ondervraagden daarvan nog last had.