Commentaar: Verblijfsvergunning voor kind mag niet afhangen van publieke druk
Zorg dat je zaak in de publiciteit komt. Dat is zo ongeveer het beste advies wat gegeven kan worden als kinderen van asielzoekers dreigen te worden uitgezet. Als je als jongere die gehoord heeft te moeten vertrekken in het vizier van de media komt, is er nog een kans dat je mag blijven.
Nadat in rap tempo de publicitaire druk was opgevoerd, kwam gisteren voor de twee van oorsprong Angolese kinderen Márcia en Gláucio het verlossende bericht dat ze alsnog mogen blijven. Samen met hun ouders zaten ze al in het Detentiecentrum Zeist in de ‘wachtkamer’ om komende vrijdag te worden uitgezet. Nu kunnen ze verder met hun leven in Nederland. Alleen hun vader zal terug moeten naar het land van herkomst omdat hij verdacht wordt van oorlogsmisdaden.
Het geval van de twee Angolese kinderen staat niet op zichzelf. Twee jaar geleden kreeg de 19-jarige Mauro, eveneens afkomstig uit Angola, op het laatste moment een verblijfsvergunning nadat pers en politiek zich om hem hadden bekommerd. En nog eens twee jaar daarvoor gebeurde hetzelfde met het Afghaanse meisje Sahar Hbrahim Gel. Herrie helpt dus.
Hoewel de uitkomst voor deze kinderen gunstig was, kan men zich afvragen of dit nu de manier is om toestemming te krijgen voor een definitief verblijf in ons land. Want wat wanneer je als kind niet voor de lens van pers, publiek en politiek komt? Dan word je uitgezet. Terwijl het geval van die kinderen misschien niet minder schrijnend is als dat van Márcia, Gláucio, Mauro en Sahar Hbrahim Gel. Dat is een vorm van rechtsongelijkheid die in een democratische rechtsorde niet past.
De hele gang van zaken heeft ook iets inhumaans. Kinderen die dreigen te worden uitgezet komen onder grote psychische druk te staan, zeker als hun vertrek onontkoombaar lijkt te zijn. Ze moeten afscheid nemen van veel wat hun lief is en zitten in spanning over het onbekende dat hun wacht.
Daar komt bij dat de hele sfeer rond de uitzettingsprocedure voor hen iets intimiderends heeft. Mensen in uniform halen hen weg uit hun vertrouwde omgeving en brengen hen naar een plaats waar ze laatste dagen voor hun vertrek moeten wachten tot het vliegtuig gereed staat.
En dan…? Ineens komt er een telefoontje uit Den Haag: „Jullie mogen blijven.” Waarom? Officieel omdat de staatssecretaris de zaak nog eens heeft bekeken en tot de conclusie is gekomen dat er gronden zijn om toch een verblijfsvergunning te geven. Maar is dat de echte reden? Op zijn minst is de indruk ontstaan dat de bewindsman is gezwicht voor de publieke druk.
Iedereen weet dat het asielvraagstuk heel weerbarstig is. En beslissingen nemen over verblijfsvergunningen is lastig. Het afwijzen van verzoeken daarvoor heeft altijd iets dramatisch. Het is ook onmogelijk en ongewenst om iedereen maar een verblijfsstatus te verlenen.
Het ”ja” of ”nee” mag echter niet afhangen van de vraag of er publieke ophef komt. Dat is niet rechtvaardig. Het riekt eerder naar willekeur. Het is de Kamer die hier een einde aan moet maken.