Opperrabbijn Jacobs kan na veertig jaar nog niet achteroverleunen
AMERSFOORT. God dienen gebeurt niet per se in de synagoge of de studeerkamer, maar midden in de samenleving, is de overtuiging van opperrabbijn B. Jacobs. Hij neemt daarin sinds veertig jaar zijn plaats in.
Hoe moet ik u eigenlijk aanspreken? Met rabbi?
„De aanspreekvorm is gewoon meneer. Ik word vaker door niet-Joden aangesproken met rabbi dan door Joden. In de Joodse gemeenschap doet niemand dat.”
U viert uw jubileum met een symposium, morgen. Wat herdenkt u precies?
„Dat ik veertig jaar werkzaam ben in Joods Nederland. Ik ben Nederlander, mijn voorouders woonden in de provincie, zelf werd ik geboren in Amsterdam. Na tien jaar in het buitenland voor studie, keerde ik in 1975 terug.”
Als opperrabbijn bent u vaak in het nieuws vanwege uw strijd tegen antisemitisme.
„Dat is hoe ik in de media naar voren kom, ja. Als opperrabbijn maak ik gebruik van de contacten die ik heb om problemen die anderen niet kunnen aankaarten, naar buiten te brengen. Je bouwt een netwerk op. Het lokale gemeenteraadslid uit mijn begintijd is nu minister.
Mijn persoonlijke voorkeur gaat echter uit naar hulpverlening aan mensen in nood. Daarom ben ik ook altijd blijven werken in het Sinaï Centrum, een psychiatrische instelling, Wie eenmaal genezen is, wil mij niet meer kennen. Ik zal ook nooit iemand groeten die ik alleen van het centrum ken. Sommige mensen generen zich namelijk voor hun verblijf daar. Dat is onnodig, maar het is zo. Ik krijg er dus geen applaus. Dat is voor mij als rabbijn belangrijk, ik moet niet naast mijn schoenen gaan lopen. We zeggen talloze keren per dag: „Gij zult geen afgoden dienen.” Wie zichzelf naast de Eeuwige zet, maakt zich schuldig aan afgodendienst.”
De positie van Joden in Nederland verslechtert. Wat is het verschil tussen veertig jaar geleden en nu?
„Veertig jaar geleden werden Joden niet nageroepen, dat bestond niet. Nu word ik vrijwel altijd uitgescholden als ik op straat loop. Dat maakt mij niet bang, wel alert. Je mag het oneens zijn met de Israëlische politiek, maar je mag daarom nog niet naar Joden spuwen. Ik kreeg pas een brief van iemand die in 1963 met zijn ouders naar Amerika is geëmigreerd. De motivatie van zijn vader was dat hij geen tweede bezetting wilde meemaken. Die uitspraak werd destijds een kronkel genoemd, maar nu zeggen de familieden: „Pa had misschien gelijk.” Mensen vragen mijn advies over de vraag of zij hier moeten blijven wonen of niet. Het is veelzeggend dat ik geluiden als deze vaak hoor.”
Wat raadt u hen aan?
„Ik wil mensen niet nodeloos in paniek brengen, noch mijn kop in het zand steken. Het is moeilijk om de balans te vinden.”
Ziet u de gebeurtenissen wereldwijd en in Nederland in een geestelijk perspectief?
„Naarmate de tijd vordert, zijn we steeds dichter bij de komst van de Messias. De duisternis van de tijd is een teken dat Hij komt. Ik geloof dat Hij ieder moment kan komen, dat hoop ik ook, maar dat betekent niet dat ik achterover kan leunen. We moeten de intolerantie een halt toeroepen en zorgen dat onze kinderen in vrede naast elkaar kunnen leven.”
Waar put u troost uit?
„Ik houd me niet zo bezig met troost, ik ben niet verdrietig. Ik ben bezig met de wet en probeer te doen wat er van mij verlangd wordt.”
Op welke manier zoekt u Gods nabijheid in uw dagelijks leven?
„Wanneer ik iets kan betekenen voor een ander, ben ik bezig met mijn Jood-zijn, mijn godsdienst. Het dienen van de Eeuwige is er altijd en onder alle omstandigheden. Als ik in de tram voor iemand opsta, maak ik ”kiddoesj hasjeem”: ik heilig God door te tonen dat een gelovige ook aan zijn medemens denkt.”
U trekt veel op met andersgelovigen.
„We trekken samen op in de dingen die we gemeen hebben. Iedereen zou de Eeuwige moeten dienen, maar niemand hoeft Joods te leven. De godsdienstbeleving mag verschillen. De Jood moet de Joodse weg bewandelen en de niet-Jood de zeven noachidische wetten naleven” (waaronder het verbod op afgodendienst, godslastering en moord, EHvS). „Doet hij dat niet en dient hij de afgoden, dan is hij een heiden.”
Hebt u ooit gedacht: stel dat het toch waar is dat de Messias al is gekomen?
Beslist: „Nee. Er is totaal geen aanleiding om te gaan twijfelen aan de manier waarop het Jodendom aankijkt tegen de komst van de Messias. In het geheel van de geschriften –het Oude Testament en de Talmoed, de mondelinge leer die heel breed en rijk is– is er niets wat niet blijkt te kloppen. Het systeem klopt, en binnen dat systeem is de Messias er nog niet. Het kan niet zo zijn dat er een profeet opstaat die vindt dat koosjer eten en het onderhouden van de sjabbat niet meer nodig zijn. Ik zeg niet dat Jezus dat gedaan heeft, maar de christenheid doet dat wel.”
Overweegt u weleens om naar Israël te vertrekken?
„Ik hoop dat we spoedig met de komst van de Messias naar Israël zullen mogen gaan. De kapitein van de Costa Concordia kreeg zestien jaar cel omdat hij het schip te vroeg verliet.”
Jacobs glimlacht. „Zolang ik gezond ben, wil ik hier de Joodse gemeenschap steunen.”
Binyomin Jacobs
Binyomin Jacobs (1949) is sinds 2008 opperrabbijn van het Interprovinciaal Opperrabbinaat (IPOR). Tot zijn pensionering was hij geestelijk verzorger in het Sinaï Centrum, een Joodse psychiatrische instelling, maar ook nu nog geeft hij raad en advies. Jacobs bekleedt tal van bestuursfuncties. Zo is hij vicevoorzitter van het Cheider, de Joods-orthodoxe school in Amsterdam. Ook behartigt hij de uiteenlopende belangen van Joden in binnen- en buitenland. Hij maakt hiervoor gebruik van een breed netwerk van politici en religieuze leiders. Op sommige terreinen werkt de rabbijn nauw samen met orthodox-gereformeerde en rooms-katholieke christenen.