Familie De Groot steekt handen uit de mouwen in Malawi
Bevallingen begeleiden, werken in een weeshuis en een school opknappen. Familie De Groot uit Reeuwijk bivakkeerde ruim vier weken in het Afrikaanse Malawi. „Ik maak het in Nederland niet vaak mee dat vrouwen na hun bevalling hardop God danken.”
Ze moeten nog wennen. Sinds een week slapen Gert-Jan (42) en Gerallien (42) en hun kinderen Anne-Jeth, Maartje, Jonathan en Job weer in hun eigen bed in Reeuwijk. Nienke Laban, een vriendin van Maartje die tweeënhalve week bij het gezin verbleef, reisde eerder terug.
Gerallien: „Toen ik na terugkeer uit Malawi iemand in een supermarkt hoorde klagen omdat een product ontbrak, vroeg ik mij af waar ze zich druk over maakte.” Gert-Jan: „Er komen in Nederland meer prikkels op je af. Dat maakt het leven onrustiger dan in Afrika.”
Waarom ging het gezin op werkvakantie? Gert-Jan: „Gerallien werkt als waarnemend verloskundige. Het was haar wens om haar vak enkele weken in Afrika uit te oefenen. Dat ik nu even geen werk heb, bood dé kans om een langere periode weg te gaan. We zijn vierenhalve week in Malawi geweest en hebben er een vakantie van anderhalve week op het eiland Zanzibar aan vastgeknoopt.”
Gerallien: „We ontdekten op de Utrechtse vakantiebeurs dat een werkvakantie ook met het gezin mogelijk is. We kozen in samenspraak met reisorganisatie Doinggoood voor Malawi, omdat het daar veilig is en de mensen er Engels spreken.” Gert-Jan: „Het verruimt de blik om uit je eigen leefwereld te stappen. We wilden onze kinderen graag zo’n ervaring meegeven door in Afrika de handen uit de mouwen te steken.”
Busje vol mannen
Gerallien: „We verbleven in de hoofdstad Lilongwe. Ik heb mij er altijd veilig gevoeld. Ook wanneer ik als enige vrouw in een busje vol mannen reisde. We woonden in een huis op een compound voor backpackers.”
De verloskundige werkte in een staatsziekenhuis in de hoofdstad. De omstandigheden waren anders dan in Nederland. „Sommige vrouwen kwamen van heinde en ver. Soms moest iemand op een vuilniszak liggen als de bedden in de verloskamers bezet waren. Van de negen beademingsballonnen voor baby’s waren er acht stuk. Iedere keer als we er één nodig hadden, moest weer worden uitgezocht welke ballon werkte. Er was één weegschaal voor de baby’s. Die werd nooit schoongemaakt. Kapotte spullen werden nauwelijks gerepareerd of vervangen.”
De verloskundige deed ook veel positieve ervaringen op: „Afrikanen zijn creatief en sterk. Vrouwen klaagden niet tijdens de bevalling. Velen liepen kort erna al het ziekenhuis uit, op weg naar huis. Wat mij bijzonder trof, was dat bijna alle vrouwen lid waren van een kerk. Sommigen baden in hun barensnood of Jezus hen hielp en dankten God als hun kind levend was geboren.”
Dat laatste is niet vanzelfsprekend: „Er worden dagelijks circa zestig bevallingen in het ziekenhuis gedaan. Maandelijks sterven er 1 tot 3 moeders en 25 tot 30 baby’s. Sowieso is het de vraag hoelang een kind leeft. Zo hielp ik een leeftijdgenote die vijf bevallingen had gehad, maar geen van haar kinderen leefde nog. Er sterven in Afrika ieder jaar 1 miljoen kinderen onder de 5 jaar aan malaria. Ter vergelijking: aan ebola zijn tot nu toe ongeveer 10.000 mensen overleden.”
Onbegonnen werk
De verloskundige heeft tijdens haar werk ook ziekenhuismedewerkers begeleid. Ze kijkt tevreden terug op de tijd in Malawi. „Ik heb mij nuttig kunnen maken en mensen de nodige tips aan de hand gedaan. Het was niet mijn insteek om een cultuur te veranderen.”
„Dat is onbegonnen werk”, vult haar echtgenoot aan. „De Afrikanen moeten zélf gemotiveerd zijn. Zo ontmoette ik een jongen die de kunst van mij afkeek. Hem heb ik mijn gereedschap gegeven.”
De reis naar Malawi was een positieve ervaring. Gert-Jan: „Ik heb voor mijn werk in de voedingsmiddelenindustrie vijftien jaar over de wereld kunnen reizen. Nu wilde ik Gerallien alle ruimte bieden. Naast het runnen van het huishouden, heb ik op een school gewerkt. Daar heb ik onder andere elektriciteitsleidingen aangelegd en muren geverfd. Zolang Maartje met haar vriendin in het weeshuis werkte, heeft Anne-Jeth mij op school geholpen.”
Elk gezinslid reisde met drie koffers naar Malawi. Gerallien: „Ik heb vooraf een blog bijgehouden. Dat leverde veel enthousiaste reacties op. Niet alleen van leden van de hervormde gemeente waarvan we lid zijn, maar van allerlei mensen. Velen kwamen spullen brengen. Daardoor hebben we bijvoorbeeld kinderschoenen, lakens, kraampakketten, babymutsjes en voetballen kunnen uitdelen.
De reis heeft ons leven verrijkt. Wij denken als westerlingen dat we onze zaakjes uitstekend voor elkaar hebben, maar ik vraag mij af of dat wel zo is.”
Schoolmuren verven
Wie: Anne-Jeth de Groot (16).
Wat: „Ik heb twee weken op een school en twee weken in een weeshuis gewerkt. Ik heb de muren van schoollokalen geverfd, tien- en honderdtallen en het abc op de muren geschilderd en onder andere puin geruimd in een voormalig toiletgebouw dat een lokaal moest worden. Het viel mij op hoe sterk Afrikaanse meisjes zijn. Een emmer puin die ik nauwelijks kon tillen, zetten zij met één zwaai op hun hoofd. Die meisjes liepen zo met een volle emmer weg.”
Mooie ervaringen: „We hebben de weeskinderen liederen geleerd, onder andere ”Read your Bible, pray every day”. De nonnen die het weeshuis runden, deden goede dingen. Door overstromingen was de maïsoogst mislukt. Ondervoede mensen konden elke week een voedselpakket bij het weeshuis krijgen.”
Niet leuk: „Veel kinderen hadden het arm. Het was helaas niet mogelijk om ieder kind iets te geven, want dan zou het hele dorp op de stoep staan. Veel mensen springen onvoorzichtig met spullen om. Zo waren kwasten die we hadden achtergelaten keihard geworden. Ondanks ons advies had niemand ze in het water gezet. In een lokaal dat we netjes hadden geverfd, waren de muren al na een week smerig.”
Wat geleerd: „Nederlanders zijn vaak gestrest. In een wachtrij trekt al snel iemand zijn mond open. Afrikanen zijn relaxed. Het maakt hun niet uit als ze moeten wachten of als een bus vijf minuten te laat komt.”
Knutselen met weeskinderen
Wie: Maartje de Groot (15) en haar vriendin Nienke Laban (15).
Wat: Maartje: „We hebben in een weeshuis gewerkt, waar 75 kinderen van 0 tot 5 jaar wonen.”
Mooie ervaringen: Maartje: „De kinderen werden goed verzorgd door de huismoeders, maar kregen verder weinig aandacht. Daarom hebben wij knutselwerkjes met hen gemaakt en spelletjes gedaan.” Nienke: „We hebben geholpen met eten geven en met de was. Dat geen huismoeder Engels verstond, was best lastig.” Maartje: „Er werkte nog een Nederlands meisje in het weeshuis. Van het sponsorgeld dat zij meegekregen had, kochten we melkpoeder, slabben en waspoeder. Toen we daarmee in het weeshuis kwamen, bleek alle waspoeder net op te zijn. Dat was heel bijzonder.” Nienke: „Van het geld dat overbleef, hebben we op de markt fruit voor alle kinderen gekocht. Zij genoten daar erg van, want ze eten elke dag alleen maïspap.” Maartje: „Als tussendoortje krijgen ze chips, omdat dit goedkoop is.”
Niet leuk: Maartje: „Ik ging na de werkvakantie terug naar het luxe Nederland maar de kinderen moesten in het weeshuis achterblijven. Het liefst had ik hen allemaal mee naar huis genomen.” Nienke: „Salamanders. We sliepen als meiden in een hutje. De eerste avond liepen er salamanders door de kamers.”
Wat geleerd: Nienke: „Door de ervaringen in Malawi ben ik veel dankbaarder voor wat ik in Nederland heb.” Maartje: „Mensen hebben minder dan wij en zijn toch gelukkig.”