Gods oordeel
Judas:14, 15a
„En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen.”
Judas zet het opwekkende woord ”ziet” voorop. Dat zijn de mannen Gods gewoon te gebruiken wanneer er een belangrijke zaak aan de orde komt. Daarmee willen ze de harten van de mensen tot meer dan gewone aandacht opwekken.
De Rechter wordt door Henoch genoemd „de Heere.” Daarmee bedoelt hij de Messias, Die David in de geest een Heere noemde (Psalm 110). Deze eretitel geeft Henoch Hem ook met nadruk, als aan de Schepper en Onderhouder van alle schepselen, aan Wie de Vader de einden der wereld tot een eigendom gegeven heeft. Hij zal tot het gericht komen.
Wel is waar dat dit grote plechtige werk van het oordeel, net als alle andere werken Gods, aan de Drie-enige God toebehoort en dat dus noch de Vader, noch de Heilige Geest daarvan uitgesloten is. Daarom zegt Salomo ook in Prediker 12:14: „God zal ieder werk in het gericht brengen.” En Mozes zegt in Deuteronomium 32:36: „De Heere zal aan Zijn volk recht doen.”
Desondanks zal Gods Zoon als zichtbare Rechter op de wolken des hemels verschijnen. Daarom staat er: „De Heere onze Rechter”, en kort daarna: „De Heere onze Verlosser.” Zo zegt Hij Zelf in Johannes 5:22: „De Vader oordeelt niemand, maar heeft heel het oordeel de Zoon gegeven.”
Koenraad Mel, predikant te Hersfeld (”Bazuinen der eeuwigheid”, 1752)