Valse papieren voor Marga Minco
Voor zijn hulp aan Joden krijgt Sieger Postuma (84) binnenkort van de staat Israël de Yad Vashem-onderscheiding. Als ambtenaar in het Friese Bergum hielp hij onderduikers aan valse identiteitspapieren. Een van hen was de Jodin Marga Minco, die haar complete familie verloor. Zij schreef ”Het bittere kruid”. „Mensen in nood moet je helpen.”
„Ik ben erg blij met deze Yad Vashem-onderscheiding”, zegt Postuma in zijn bejaardenflat in het Brabantse Uden. Yad Vashem in Jeruzalem is het instituut ter nagedachtenis van de 6 miljoen Joodse slachtoffers van de holocaust. Eerder al werd Postuma benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Postuma was bij het uitbreken van de oorlog in 1940 nog maar een paar maanden in dienst als ambtenaar bij de afdeling bevolking op het gemeentehuis van Bergum, gemeente Tytsjerksteradiel. Gaandeweg rolde hij in het verzet. „Je zag dat de Duitsers de duimschroeven aandraaiden. Jongemannen werden opgeroepen voor tewerkstelling in Duitsland. Dan kwamen ze bij mij aan het loket om een paspoort en zeiden: „Ik heb geen zin.” Dan zei ik: „Zou je niet onderduiken? Kijk eens bij familie en vrienden.””
De Bergumse gereformeerde predikant ds. E. Nawijn, samen met zijn vrouw actief in het verzet, vond in Postuma een bondgenoot. „Een bij de predikant ondergedoken Jood was overleden. Die man moest begraven worden, maar daarvoor was wel verlof tot begraven nodig. Dat kon ik regelen. De overledene kon een waardige begrafenis krijgen. Verder zorgde ik voor valse papieren voor twee Joodse meisjes uit Amsterdam. Die gingen voortaan als Helena Meier en Jacqueline Duyts door het leven.”
Postuma verschafte jongemannen die onder de dwangarbeid uit wilden komen, valse persoonsbewijzen. „Ik maakte iemand een paar jaar ouder, waardoor hij niet naar Duitsland hoefde. Een andere mogelijkheid was om iemands beroep te veranderen. Predikanten en artsen kregen vrijstelling. Ik weet nog dat CHU-wethouder W. van der Goot moest onderduiken. De man had een onderduiker in huis gehad en stond onder verdenking. Ik gaf Van der Goot een persoonsbewijs waarop stond vermeld dat hij hulppredikant was.”
De bekendste persoon voor wie Postuma een vals persoonsbewijs regelde, was Marga Minco, schrijfster van onder meer ”Het bittere kruid”. De Jodin ging met hulp van de ambtenaar als Fimkje Kooi door het leven. „Ik weet nog dat het document door een koerier werd opgehaald.” Pas tientallen jaren later realiseerde Postuma zich dat hij Marga Minco had geholpen. „In 1974 kreeg ik ”Het bittere kruid” onder ogen. Uit het boekje rolde een folder met daarop een afbeelding van haar valse persoonsbewijs. Toen herkende ik haar handtekening.”
Krap tien jaar later sprak hij met Minco. „In 1983 organiseerde het Verzetsmuseum Friesland, waarvan ik toen voorzitter was, een expositie met als thema ”Boeken als bakens”. Toen ging er bij mij een lichtje branden. Ik belde Minco met de vraag of ze wilde komen spreken. Daarna werd het haar duidelijk dat ik haar valse persoonsbewijs had geregeld. Ze zei: „Waarom heb je dat niet eerder bekendgemaakt? Je bent veel te bescheiden.”
In februari 1944 hielp Postuma het verzet bij een overval op het gemeentehuis van Bergum. Doel was een kluis met 600 blanco persoonsbewijzen en 18.000 zegels voor distributiestamkaarten. De ambtenaar zorgde ervoor dat de vijf overvallers in de kamer konden komen waar de kluis stond. Tijdens de kraak stuitten de inbrekers op NSB-burgemeester G. W. Frijlingh. De verzetsmensen wisten echter met de kluis te ontsnappen. Postuma werd verhoord, maar ontsprong de dans. „Later moest ik bij de SD in Groningen nieuwe zegels halen. Toen heb ik het wel benauwd gehad. Ik was blij toen ik weer buiten stond.”
Driekwart van de Joden in Nederland keerde niet terug uit de concentratiekampen. Nogal wat Nederlanders lieten de Joden in de kou staan. Hoe denkt Postuma daarover? „Aan de ene kant was er in Nederland een klimaat waarin verzet mogelijk was. Maar er was zeker ook sprake van een bepaalde volgzaamheid, een gehoorzamen van de Duitsers. Lafheid wil ik dat niet noemen. Mensen zagen dat verzet gestraft werd. Ik weet nog dat een Friese boer tijdens een staking melk in de sloot liet lopen. Toen een Duitse patrouille hem dat verbood, zei de boer: Op een Fries erf is de boer de baas. Maar de boer werd wel neergeschoten.”
Bang was Postuma tijdens zijn verzetswerk niet, „gespannen” wel. In latere jaren spookte de oorlog meermalen door zijn hoofd. „Dan schrok ik ’s nachts wakker en dacht ik aan ontsnappingsmogelijkheden voor het geval ik zou zijn gepakt. Dan bedacht ik dat ik bijvoorbeeld over het platte dak had kunnen vluchten als de Duitsers me hadden ontdekt.”