„Het gaat erom dat God de oorspronkelijke schrijvers heeft geïnspireerd”
EDE. Verschillen tussen Bijbelse handschriften strijden niet met de onfeilbaarheid van de Schrift, zegt prof. dr. M. J. Paul, hoogleraar Oude Testament in Leuven (België) en docent aan de Christelijke Hogeschool Ede.
Deze krant berichtte dinsdag over nieuw onderzoek naar de Dode Zeerollen. Dat zal in november van start gaan onder leiding van prof. Mladen Popovic, directeur van het Qumran Instituut in Groningen.
Volgens Popovic laten de Hebreeuwse handschriften van rond het begin van de jaartelling interessante verschillen zien. Prof. Paul is benieuwd naar de resultaten. Tegelijk plaatst hij de opmerking over de diversiteit van de handschriften in perspectief.
Op welke handschriften zijn de Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling gebaseerd?
„De vertaling van het Oude Testament is gebaseerd op de Hebreeuwse teksten die door Joodse overschrijvers uit de middeleeuwen, de zogeheten Masoreten, zijn overgeleverd. De oudste volledige rol dateert uit het jaar 1000 na Christus. Maar er zijn meer bronnen: ongeveer in de tweede eeuw voor Christus is ook een Griekse vertaling gemaakt, de Septuaginta, die in de kerk altijd bewaard is gebleven. En de kerkvader Hieronymus heeft de Latijnse vertaling, de Vulgata, gemaakt. De reformatoren en Statenvertalers grepen weer terug op de Hebreeuwse tekst.”
Zijn er tekstverschillen tussen de Septuaginta, Vulgata en de masoretische tekst?
„Inhoudelijk zijn ze hetzelfde. Wel zijn er verschillen. Zo heeft de Septuaginta bijvoorbeeld een extra psalm, een harpenlied van David. Het belangrijkste verschil is de omvang: de Septuaginta bevat de apocriefe boeken, die in de Statenvertaling zijn weggelaten.”
Wanneer kun je spreken van de afronding van een Bijbeltekst? Wanneer staat deze vast, wanneer wordt er nog geredigeerd?
„Je moet onderscheid maken tussen de canon en de tekst als zodanig. Naar mijn overtuiging was de canon van het Oude Testament al in de tweede eeuw voor Christus gereed. Ik verzet mij tegen de benadering dat de oudtestamentische canon pas in of na de tijd van het Nieuwe Testament werd vastgesteld. Wel laten de Dode Zeerollen zien dat er in die tijd verschillende teksttradities waren. Die verschillen kunnen ook te maken hebben met het overschrijven. Je hoeft niet te concluderen dat er geen gezaghebbende tekst was.”
Staat de diversiteit van handschriften niet op gespannen voet met de onfeilbaarheid van de Bijbel?
„Nee, als we kijken waar die verschillen over gaan, zijn het kleinigheden. Er is geen enkel belangrijk christelijk dogma dat door deze verschillen in het geding is.”
Een bekend voorbeeld is een deel van 1 Johannus 5:7 en 8, het zogeheten ”comma Johanneum”. Dit is later toegevoegd – dat raakt direct de leer van de Drie-eenheid.
„Dit is een voorbeeld uit het Nieuwe Testament, waar de zaken iets anders liggen. Inderdaad een omstreden passage, maar niet het enige argument voor de Drie-eenheid. Als dit ”comma” uit de tekst valt, staat of valt het dogma daar niet mee.”
Zou je, als je weet dat er inhoudelijke verschillen zijn, deze moeten vermelden?
„Ik vind dat je er dan een voetnoot bij moet zetten. Zo staat in Deuteronomium 32:8 dat God het grondgebied van de volken vaststelt „overeenkomstig het aantal Israëlieten.” In de Septuaginta staat: „naar het getal van de engelen.” Die laatste lezing wordt bevestigd door de Dode Zeerollen, waarin staat: „naar het getal van de zonen Gods.” Ik vind het belangrijk dit in voetnoten te vermelden.”
Hoe moet een predikant op de kansel met tekstverschillen omgaan?
„Ik kies er zelf voor om de variant kort aan te duiden. Er zijn altijd gemeenteleden die andere vertalingen raadplegen. Zo heb ik eens gepreekt over Jesaja 53:11. In de HSV staat: „Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien”, met in de voetnoot dat de Dode Zeerollen en de Septuaginta melden: „zal Hij het licht zien.” Dan zeg ik dat dit een extra aanwijzing is voor de opstanding.”
Het komt voor dat een predikant laat blijken de discussies hierover niet te kennen.
„Ik zou er alleen op ingaan als het relevant is. Met tekstkritische discussies moeten we de gemeente niet vermoeien. Als Hanna naar de tabernakel gaat om Samuël af te staan, staat er in de Statenvertaling dat ze drie jonge stieren (varren) offerde. Een buitengewoon groot offer. Andere handschriften lezen: driejarig. Als ik erover zou preken, zou ik het noemen.
Ik bespreek deze kwesties ook met studenten, en vraag dan: Twijfel je nu aan het gezag van de Bijbel? Nee, zeggen ze dan: het gaat erom dat God de oorspronkelijke schrijvers heeft geïnspireerd.”