„Nederland hield gegevens dwangprostitutie achter”
Het is niet te verwachten dat de Japanse premier Abe vandaag, bij de zeventigste herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog, excuses zal aanbieden aan de slachtoffers van dwangprostitutie. En de Nederlandse overheid is daar mede schuldig aan, onder meer doordat ze informatie heeft achtergehouden.
Die conclusies trekt onderzoeksjournaliste Griselda Molemans. Vorig jaar stelde ze in haar boek ”Opgevangen in andijvielucht” dat de Indische gemeenschap in Nederland geld tegoed heeft van overheid, banken en verzekeringsmaatschappijen, en dat de overheid informatie achterhoudt doordat archieven gesloten zijn. Daarnaast richtte ze de Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR) op, die bij de Nederlandse regering een claim wil indienen namens ex-krijgsgevangenen die door Japan tewerkgesteld werden bij de aanleg van de Birma-Siamspoorweg.
In vervolg daarop komt Molemans –pseudoniem voor drs. Griselda Visser– nu met de aanklacht dat de Nederlandse overheid niet bereid is de Indo-Europese (gemengdbloedige) en inheems-Indonesische slachtoffers van misbruik door Japanse soldaten een WUV-uitkering –„een bescheiden oorlogspensioen”– toe te kennen. „Deze slachtoffers waren tijdens de Japanse bezetting Nederlandse staatsburgers en onderdanen, en komen dus op latere leeftijd in aanmerking voor deze ondersteuning.”
Volgens Molemans heeft de Nederlandse overheid „vals spel gespeeld door uiterst belangrijk bewijsmateriaal achter slot en grendel te houden. Het is een ongekende beerput.” Volgende maand spreekt ze erover voor een Amerikaanse denktank die haar heeft uitgenodigd. Volgend jaar publiceert ze een boek over de kwestie.
Besloten archieven
De onderzoekster zegt twee rapporten over het geheime systeem van dwangprostitutie ontdekt te hebben die bewijzen dat het Japanse leger hierbij betrokken was. De huidige regering van Japan erkent dat niet volmondig en heeft bij de recentste geschiedenisboeken voor het middelbaar onderwijs laten aantekenen: „De regering laat weten dat er geen objectief en onomstotelijk materiaal is dat hard bewijst dat troostmeisjes door de Japanse militairen of ambtenaren zijn gedwongen tot prostitutie.”
„Het zijn nota bene Japanse militairen zelf die dit verklaren in de rapporten”, stelt Molemans echter. „Deze bevinden zich in de besloten archieven van het Nationaal Archief in Den Haag, en zijn pas in het jaar 2025 openbaar. Tegen die tijd is er geen enkel slachtoffer meer in leven, terwijl de Nederlandse overheid de rapporten al direct na de oorlog als bewijs tijdens krijgsraden en het Tokiotribunaal had kunnen inbrengen.”
„Gecensureerd”
De journaliste zegt ook ontdekt te hebben dat het Nederlandse overheidsrapport over dwangprostitutie uit 1994 door de regering gecensureerd is, om te voorkomen dat niet-blanke slachtoffers aanspraak zouden maken op een WUV-uitkering voor vervolgingsslachtoffers. „Volgens het rapport waren alleen blanke Nederlandse vrouwen en meisjes die uit interneringskampen weggehaald zijn, slachtoffer van dwangprostitutie. Belangrijk bewijsmateriaal is hierbij onvermeld gebleven, waardoor er een nieuwe werkelijkheid is gefabriceerd. Zo’n beetje iedere ‘bevinding’ in het overheidsrapport kan ik weerleggen met bewijs uit archiefdocumenten en dagboekfragmenten uit archieven in Nederland en andere landen.”
Naast vrees voor financiële claims speelt volgens Molemans een belangrijke rol dat Nederland de handelsbetrekkingen met Japan koestert en het land niet in opspraak wil brengen. „Wanneer bekend wordt dat niet alleen blanke Nederlandse meisjes en vrouwen slachtoffer zijn geworden, maar ook Engelse, Franse, Duitse, Hongaarse, Amerikaanse en Australische (en mogelijk nog meer nationaliteiten), wordt de Japanse regering geconfronteerd met een alliantie van een groot aantal landen die haar kan dwingen tot excuses en compensatie.”
Rapport in Londen
Begin jaren negentig traden Jeanne Ruff-O’Herne en Ellen van der Ploeg naar buiten als Nederlandse slachtoffers van Japanse dwangprostitutie. „De huiveringwekkende getuigenissen van deze ”troostmeisjes” dwongen de Nederlandse overheid om onderzoek te doen naar bewijsmateriaal voor deze oorlogsmisdaad in voormalig Nederlands-Indië”, zegt Molemans. „Het overheidsrapport uit 1994, het enige onderzoek naar dwangprostitutie dat ooit is verricht, stelt dat er geen „algemene regels of instructies van het Japanse leger zijn ten aanzien van de inrichting van militaire bordelen.” Rapporten en documenten in de National Archives in Londen en in de archieven met beperkte openbaarheid van het NIOD en het Nationaal Archief vertellen een heel ander verhaal.”
In Londen is een Engelstalige kopie van een rapport over dwangprostitutie in West-Borneo door de Japanse marine in te zien. Het is na de oorlog opgesteld door de Nefis, de Nederlandse veiligheidsdienst, op basis van een reeks verhoren onder ede van Japanse officieren, onderofficieren, burgers en zakenlieden. Het onthult het gehanteerde systeem van dwangprostitutie. Marinebordelen werden ingericht in de havensteden Pontianak, Bandjermasin en Singkawang en het landinwaarts gelegen Sintang, waarna jonge vrouwen door de Tokkeitai –de marinepolitie– werden gearresteerd of onder valse voorwendselen door tussenpersonen werden gelokt.
Dit rapport bevindt zich niet in de collecties van het onderzoeksinstituut NIOD, verklaarde een woordvoerder volgens Molemans. „De aanvullende verhoren bij dit rapport bevinden zich wel degelijk in het NIOD-archief met beperkte openbaarheid en onthullen de winstgerichtheid van de Japanse legerbordelen”, zegt de journaliste. „Nog niet eerder is bekend geworden dat de slachtoffers van Japanse dwangprostitutie meegeholpen hebben aan de financiering van het Japanse leger.”
Hiaat
De Javaanse en de Chinese vrouwen die onder dwang jarenlang in Pontianak en de andere marinebordelen in West-Borneo moesten werken, waren onderdanen van het Koninkrijk der Nederlanden. In het Nederlandse overheidsrapport zijn ze onzichtbaar gemaakt omdat volgens de onderzoeker „alleen Europese vrouwen die vanuit een interneringskamp naar een legerbordeel vervoerd zijn, voldoen aan de definitie van dwangprostitutie.”
Mogelijk zijn ook blanke en gemengdbloedige vrouwen op Borneo slachtoffer geworden: in een verslag van de Koninklijke Nederlandse Marine wordt melding gemaakt van „een tachtigtal Europeesche en Indo-Europeesche leerling-verpleegsters die in 1944 van Java naar Borneo zijn overgebracht.”
Dr. mr. L. van Poelgeest, de opsteller van het Nederlandse overheidsrapport uit 1994, maakt hier geen melding van, stelt Molemans. „Ondanks meerdere verzoeken weigert hij te reageren op vragen over de conclusies in zijn rapport.” Molemans zegt Van Poelgeest tot zeven keer toe benaderd te hebben om een reactie. Ook op vragen van deze krant komt nauwelijks antwoord.
Niet openbaar
De kopie van het Nefis-rapport in Londen over de situatie op Borneo is sinds 2007 openbaar. Openbaarheid geldt niet voor de aanvullende verhoren met Japanse betrokkenen die zich in het NIOD in Amsterdam bevinden. „Conform de Nederlandse Archiefwet wordt een groot aantal archieven met oorlogsgerelateerde documenten pas in 2026 openbaar. De verwachting is dat na het verstrijken van die periode alle betrokkenen zijn overleden. Met zekerheid is dan geen enkele slachtoffer van gedwongen prostitutie meer in leven.”
Molemans zegt via haar advocaat inzage van stukken afgedwongen te hebben. In het beperkt openbare deel van het Nationaal Archief in Den Haag bevindt zich slechts een korte Nederlandstalige samenvatting van het rapport over West-Borneo. Waar de onderliggende verklaringen zich bevinden, is onbekend.
Een ander belangrijk document in dit archief is het vertrouwelijk rapport over het legerbordeel in Magelang, op Midden-Java, waar blanke Nederlandse en Indo-Europese jonge vrouwen gevangenzaten. Ze waren uit het interneringskamp in het nabijgelegen Moentilan weggehaald. Het rapport over Magelang is opgesteld door de Japanse tolk Kojiro Matsuura, die het bordeelreglement beschrijft en de namen van de betrokken Japanse gouverneur, legerofficieren en burgerpersoneel vermeldt.
Bewijsmateriaal
De rapporten over de legerbordelen op West-Borneo en in Magelang vormen volgens Molemans uniek bewijsmateriaal. „Het enige document dat tot nu toe de directe betrokkenheid van het Japanse leger aantoont, is een algemene legerinstructie van 4 maart 1938 aan Japanse generaals over het rekruteren van vrouwen voor legerbordelen. De Nederlandse documenten leggen echter de directe betrokkenheid van het Japanse keizerlijke leger en de marine bloot.”
Molemans citeert de Japanse onderzoeker Hirofumi Hayashi, die haar vanuit Yokohama liet weten „stomverbaasd te zijn over de vondst van het rapport over West-Borneo.” Hij zegt niet te begrijpen waarom de informatie uit dit belangrijke document niet vermeld is in het Nederlandse overheidsrapport uit 1994.
Het is volgens de journaliste „onweerlegbaar bewijs” dat de 27 landen waarvan vrouwelijke burgers slachtoffers zijn geworden van Japanse dwangprostitutie, hen al jaren geleden hadden kunnen steunen in hun strijd om excuses en financiële compensatie. „Inmiddels ontkent de Japanse regering al zeventig jaar lang iedere betrokkenheid van haar leger bij gedwongen prostitutie.”
Privacy
De Nederlandse overheidsinstellingen, waar het unieke bewijs achter slot en grendel ligt, nemen volgens haar geen actieve houding aan omdat ze zich gebonden weten aan de Wet bescherming persoonsgegevens. „Aan de openbaarheid van het rapport van de Japanse tolk Kojiro Matsuura is een beperking gesteld, om de privacy van nog levende betrokkenen te beschermen”, citeert Molemans de woordvoerder van het Nationaal Archief in Den Haag. „Dit recht op bescherming van privacy vervalt pas bij het overlijden van deze betrokkenen en kan dus niet worden gekoppeld aan een herdenking.”
Volgens de journaliste zou daar wel een mouw aan te passen zijn: „In beide rapporten staan de volledige namen van de Japanse betrokkenen vermeld; plus de voornamen van drie Javaanse vrouwen. Deze namen kunnen geanonimiseerd worden, net zoals bij andere bewijslast gebeurd is: het gaat namelijk niet om de privacy van de daders en slachtoffers, maar om het bewijs dat het Japanse leger en de marine direct betrokken waren bij dwangprostitutie.”