Woordenspelletjes domineren spijtbetuiging Japan over Tweede Wereldoorlog
Vandaag houdt premier Abe zijn herdenkingsrede rond zeventig jaar einde van de Japanse agressie. Buurlanden spitsen de oren: welke woorden van spijt worden wel, en welke niet gebruikt?
Wat gaat hij vandaag wel, en wat niet zeggen? Die vraag brandt al een tijd op de lippen van journalisten, diplomaten en politici.
En die ”hij” is de Japanse premier Shinzo Abe, die vandaag in een officiële toespraak het einde van de Tweede Wereldoorlog in Azië zal herdenken, morgen precies zeventig jaar geleden.
Japanse uitspraken over de oorlog in Oost-Azië liggen sowieso gevoelig, zeker ook in de regio zelf, waar landen als China en Zuid-Korea nog altijd groot wantrouwen koesteren jegens de vroegere bezetter. Juist nu spanningen in de regio oplopen vanwege geschillen over het bezit van eilandjes, is oud zeer uit het verleden het laatste wat je daarbij kunt gebruiken.
Als fervent nationalist, die van Japan weer een „trotse en fiere” natie wil maken, heeft de premier de schijn tegen. Abe –en met hem de nationalistische achterban binnen de regeringspartij LDP– vindt dat zijn land zich niet hoeft te schamen voor zijn verleden.
Twee jaar geleden nam hij dan ook deel aan een gebedsbijeenkomst in de beruchte Yasukuni-tempel, die tevens als oorlogsmonument fungeert.
Het is berucht omdat er ook veertien veroordeelde Japanse oorlogsmisdadigers worden herdacht. Voor China is er geen grotere steen des aanstoots dan de prominente rol die Yasukuni nog altijd heeft in het ritueel rond de Japanse herdenking van de oorlog.
Zuid-Korea valt vooral over Japans verbale gesleutel aan het begrip troostmeisjes: oorlogsprostituees uit de landen die Japan destijds bezette. Telkens weer zaaien Japanse politici twijfel: ze zouden dat vrijwillig hebben gedaan, en niet in opdracht van de Japanse regering of de legertop.
Een doorn in Abes oog is ook de door de VS opgelegde vredesgrondwet van 1947 die het Japan verbiedt om een gewoon leger te hebben waarmee het overzeese militaire operaties kan uitvoeren. Abe vindt dat Japan vanwege het steeds machtiger wordende China en tegenover het grillige Noord-Korea een geloofwaardig militair antwoord moet hebben.
Japans grootste bondgenoot, Amerika, prijst die zelfbewustere opstelling. Maar de Japanse bevolking zelf denkt daar anders over en daarom valt er aan die grondwet vooralsnog niet te sleutelen. Burgers moeten zich daar immers in een referendum over uitspreken.
Dan maar een wettelijk vastgelegde andere uitleg (herinterpretatie) van die grondwet, bedacht Abe. Op 16 juli kreeg hij dat voorstel door het Japanse Lagerhuis geloodst.
Het resultaat is dat het Japanse leger voortaan militaire operaties mag uitvoeren, zij het wel onder een aantal voorwaarden.
Abe noemt die nieuwe taak vergoelijkend „proactief pacifisme”, maar tegenstanders vrezen een hellend vlak dat van Japan weer een normale militaire mogendheid maakt. Het Japanse Hogerhuis zal uitmaken wie gelijk heeft.
Zijn er dan geen politieke signalen die aangeven dat Japan echt een andere natie is geworden, ver voorbij wat het in de jaren 30 en 40 van de vorige eeuw was? Die zijn er zeker wel.
Een van de krachtigste was de toespraak van de socialistische premier Tomiichi Murayama op 15 augustus 1995. Daarin betuigde hij „diepe spijt” over en sprak hij zijn hartelijke verontschuldiging uit voor het Japanse oorlogsverleden. Murayama nam zelfs woorden als „koloniale overheersing” en „agressie” in de mond. Sindsdien geldt de rede van Murayama als een blauwdruk en norm voor alle latere Japanse premiers die zich uitspreken over het Japanse optreden in de jaren 30 en 40. Ook de toespraak van premier Abe zal worden getoetst op zijn Murayama-gehalte. Daarbij zullen de buurlanden van Japan zijn woorden op een gouden schaaltje wegen.
De Australische hoogleraar Tessa Morris Suzuki typeerde dit onlangs in een analyse als „woordspelletjesdiplomatiek.” Zo wees zij er op dat het Japanse woord voor ”spijt” –”hansei”– in zowel Japanse als Chinese en Koreaanse oren ook iets veel neutralers kan betekenen: evalueren, overwegen.
Nu gebruikte Murayama ook het woord ”hansei”, maar hij voegde er een woord aan toe: ”owabi” (verontschuldiging, excuses). Zonder dat ”owabi” zal Abes rede voor buurlanden van nul en generlei waarde zijn, verekert Morris-Suzuki.
Maar Abe zelf heeft ook niet stilgezeten. Geruststellend is bijvoorbeeld het rapport dat een speciale adviesraad op 6 augustus uitbracht. Dat ademt volledig de sfeer van de Murayama-verklaring, maar het woord ”verontschuldiging” komt er niet in voor. Dat lijkt dan weer te worden goedgemaakt door de overweldigende nadruk op Japan als een vredelievend land, „dat zijn les uit het verleden geleerd heeft” en dat daardoor een totaal andere natie is geworden. Japan wil alom de vrede dienen en de rechtsorde hoog houden.
Neemt Abe deze tekst over, gaat hij letterlijk Murayama citeren of blijft het bij een vage verwijzing? Vrijdagavond weten we meer.
„China heeft belang bij negatief beeld van Japanners”
APELDOORN. De vrees voor een nieuw agressief Japan wordt vooral levend gehouden door buurland China. Het motief daarachter is dat China zelf militaire ambities heeft, maar dat zo veel mogelijk wil verdoezelen.
Opvallend is het: Peking is er altijd als eerste bij om vermeende onoprechtheid in Japanse excuses voor de militaire agressie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog aan de kaak te stellen. Vorig jaar noemde China de Japanse premier Shinzo Abe zelfs „de gevaarlijkste man in Azië.” Maar is Pekings angst voor een herrijzend Japan wel oprecht? Nee, stelt Daniel Stuke in een recente analyse in Jason Magazine, dat gewijd was aan het thema ”Angst”.
China wakkert doelbewust het anti-Japan-vuurtje aan om de aandacht voor de eigen problemen én ambities af te leiden.
Zonder die vijandelijke inkadering zouden tal van Japanse activiteiten veel minder verdacht overkomen, stelt Stuke, en dat geldt wat hem betreft zelfs voor het jaarlijkse Yasukuni-ritueel. „Wie neutraal naar het Japanse verleden kijkt, heeft meer reden om Japan als vredelievend en isolationistisch te typeren: het keizerlijk imperialisme van eind negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw was eerder uitzondering dan regel.
Waarom wil China Japan dan blijvend in dat agressieve plaatje houden? Uit eigen belang. China wordt intern geplaagd door (dreigende) sociale onrust, en dan is wijzen naar een externe vijand nuttig om rust te brengen.
Verder wil China graag zelf de grootmacht van Oost-Azië worden, maar het ervaart Japan daarbij als een sta in de weg. Door Japan zwart te maken, probeert Peking anderen ervan te overtuigen dat dit land in bedwang moet worden gehouden.