Economie

IEA: rijke landen laten energiebesparing versloffen

De energiebesparingen in de rijke landen zijn sinds het eind van de jaren tachtig sterk afgenomen. Tegelijkertijd is ook de beperking van de uitstoot van het broeikasgas kooldioxide in verhouding tot de omvang van de economie in de versukkeling geraakt. Het is dringend noodzakelijk deze ontwikkeling te keren.

ANP
3 March 2004 16:29Gewijzigd op 14 November 2020 01:00

Dat staat in een rapport van het Internationale Energiebureau (IEA) over de ontwikkelingen sinds de instelling dertig jaar geleden werd opgericht door de industrielanden als antwoord op de oliecrisis van 1973. Het IEA noemt de conclusies van het rapport „een alarmerende boodschap".

Het energieverbruik in verhouding tot het bruto binnenlands product (de omvang van de economie) is nu 30 procent lager dan in 1973. Die winst is echter grotendeels behaald in eerste helft van de periode.

Het IEA trekt de conclusie dat de dwang van hoge energieprijzen meer effect had dan mooie beleidsplannen. „De olieprijsschokken van de jaren zeventig en de daaruit voortvloeiende besparingen hebben aanzienlijk meer opgeleverd voor het beperken van het energieverbruik en de broeikasemissies dan het beleid van de jaren negentig."

De ontwikkeling van de olieprijs kan het nodige verklaren. Voor 1973 was het prijspeil laag en er werd daardoor makkelijk omgesprongen met energie. Daardoor was er veel ruimte voor besparing. Na de scherpe prijsstijging in 1973 kwamen die bezuinigingen er ook. Vanaf het midden van de jaren tachtig lieten de prijzen over het geheel genomen een dalende lijn zien. Daardoor was de prikkel tot besparen geringer. Bovendien was de ruimte daarvoor kleiner.

De besparingen sinds 1973 komen voor rekening van zowel de industrie als huishoudens en kantoren. Zonder de maatregelen zou het verbruik aan het eind van de jaren negentig de helft groter zijn geweest.

Olie is nog steeds de belangrijkste energiebron in de 26 IEA–landen. Het verbruik daarvan is sinds 1973 afgenomen in alle sectoren, behalve het transport.

Vooral in de industrie nam het olieverbruik sterk af. Dat was het gevolg van omschakeling naar andere bronnen en een afname van de benodigde hoeveelheid energie per eenheid product. Bedrijven verbeterden de efficiëntie en maakten hun structuur minder energie–intensief, ofwel ’meer chips en minder staal’.

Het transport deed de vermindering van het olieverbruik in andere sectoren teniet. Daardoor was de totale vraag naar olie in 2001 ongeveer net zo groot als in 1973. Dat kwam vooral doordat het bezit van personenauto’s in veel landen ten minste verdubbelde.

Auto’s werden niet alleen talrijker, maar ook groter, zwaarder en krachtiger. Dat beperkte de vermindering van het gemiddelde brandstofverbruik. Het gevolg was dat het verbruik door personenauto’s tussen 1973 en 1998 toenam met bijna 50 procent.

Het verbruik bij het vrachtvervoer ging in dezelfde periode omhoog met 80 procent. Dat kwam door een toename van het aanbod van vracht door de economische groei en een gestage verschuiving van het vervoer door treinen en schepen naar het energie–intensievere transport over de weg.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer