Kerk & religie

Hongarije en de Joden

Antisemitisme is een onuitroeibaar kwaad. Jodenhaat! Maar, zei recent rabbijn Jacobs in een interview, het is vooral haat jegens de Eeuwige, de God van Israël.

en
4 August 2015 20:58Gewijzigd op 15 November 2020 20:52
Beeld dr. ir. J. van der Graaf
Beeld dr. ir. J. van der Graaf

Geen land ter wereld waar het niet voorkwam en voorkomt. Soms genesteld in bewegingen waarin men het niet vermoedde, kerken niet uitgezonderd. Het is een van de bitterste raadselen van de geschiedenis. Telkens laait het weer op, dan hier, dan daar. Vandaag de dag is het ook verbonden met de politieke strijd om de staat Israël. Elke regio kent echter zijn historisch bepaalde context voor antisemitisme. Zo ook Hongarije.

Sinds Hongarije is aangesloten bij de Europese Unie (2004) ligt het vanuit het Westen zwaar onder vuur. Ongetwijfeld heeft dat te maken met de historisch bepaalde christelijke waarden en normen die door de huidige regering worden nagestreefd. Daarin hebben overtuigde christenen zitting die zich voor de Naam van God in het publieke leven niet schamen. Maar telkens klinken er ook beschuldigingen van (toenemend) antisemitisme. Daarom is het goed even terug te kijken in de complexe geschiedenis van Hongarije in de twintigste eeuw.

Toen Hitler in 1933 aan de macht was gekomen, streefde de Hongaarse regering naar een verdrag met nazi-Duitsland. Duitsland zou ervoor kunnen zorgen dat Hongarije de gebieden die het na de Eerste Wereldoorlog bij het Verdrag van Trianon (1920) waren ontnomen, weer terug zou krijgen.

Dat is gedeeltelijk ook gelukt. Het aantal Joodse inwoners kwam toen op 725.000, afgezien van de enkele duizenden Joden die zich tot het christendom hadden bekeerd.

In 1938 werd een eerste anti-Joodse wet uitgevaardigd, als gevolg waarvan Joodse deelname aan de economie met 80 procent werd verminderd. In 1939 volgde een wet waardoor Joden als een apart ras werden beschouwd. Twee jaar later werd officieel vastgelegd wie wel of niet Jood was. In de zomer van 1941 werden 18.000 Joden als ongewenste vreemdelingen naar Oekraïne getransporteerd, waar ze grotendeels werden vermoord.

In 1941 sloot Hongarije zich bij Duitsland aan in de strijd tegen de Sovjet-Unie. Maar na de nederlaag van Duitsland in Stalingrad (31 januari 1943), toen tienduizenden Hongaarse soldaten het leven hadden verloren, gaf admiraal Miklos Horthy (1868-1957) –die van 1920 tot 1944 regent was van het koninkrijk Hongarije– aan zich van Duitsland los te willen maken. Dat leidde ertoe dat, in maart 1944, Duitse troepen alsnog Hongarije bezetten. Horthy mocht overigens nog wel aanblijven als staatshoofd. In snel tempo werd echter een aantal nieuwe anti-Joodse decreten uitgevaardigd: inbeslagname van hun telefoons en radio’s, het dragen van de Joodse ster en verhuizing naar getto’s. Die laatste verblijfplaatsen waren slechts tijdelijk.

Tussen 15 mei en 9 juli werden er 430.000 Joden gedeporteerd, voor het grootste deel naar Auschwitz, waar de helft van hen direct bij aankomst werd vergast. Hongarije was nu Judenfrei, met uitzondering van Boedapest. Maar toen Horthy op 15 oktober aankondigde vrede met de geallieerden te gaan sluiten, werd zijn regering vervangen door de gewelddadige antisemitische Pijlkruisers. Dezen schoten 80.000 Joden neer op de oever van de Donau en wierpen hun lichamen in het water, zodat de rivier rood kleurde. Vervolgens werden 70.000 Joden gedwongen naar de Oostenrijkse grens te lopen, waarbij er duizenden omkwamen: een ”dodenmars”.

Toen uiteindelijk in april 1945 Hongarije door het Sovjetleger werd bevrijd, waren er 568.000 Joden omgekomen. Aan een boom bij de Grote Synagoge in Boedapest hangen duizenden zilveren blaadjes met namen van Hongaarse slachtoffers van de Holocaust. Na de oorlog namen de Amerikanen Horthy gevangen, maar in 1949 werd hij weer vrijgelaten, waarna hij uitweek naar Portugal.

Redder van Joden

Wat was de houding van de kerk in die dagen? Ik beperk mij tot het district Boedapest, omdat ik een beschrijving in handen kreeg van de houding tegenover de Joden van László Ravasz (1882-1975). Deze was van 1921 tot 1948 bisschop van de Donauregio en van 1937 tot 1948 synodevoorzitter van de Hongaarse Hervormde Kerk. Hij wordt als de grootste bisschop van Hongarije beschouwd. Zijn standbeeld staat sinds kort op de binnenplaats van de theologische Radayfaculteit (geïntegreerd in de Gáspár Károli-universiteit). Daar stond eerst het beeld van Calvijn, dat nu verplaatst is naar het Calvijnplein, voor de Calvijnkerk in het centrum van de stad. In de levensbeschrijving wordt Ravasz als „redder van Joden” opgevoerd. Ik laat in kort bestek de in dit document genoemde feiten volgen.

Als lid van het Hogerhuis tot en met 1944 stemde Ravasz in met de eerste twee anti-Joodse wetten van 1938 en 1939. In 1960 schreef hij een stuk over de „Joodse kwestie”, waarin hij toegaf een fout te hebben gemaakt. Hij had het gedaan om tijd te winnen, want: „(…) dan zouden de ultra-rechtse extremisten in groten getale de regering ingekomen zijn en hadden de macht gegrepen. Dit zou ons in de situatie hebben gebracht waarin we uiteindelijk pas terechtgekomen zijn op 19 maart 1944.”

In een toespraak op 18 juli 1941 keerde hij zich echter al fel tegen de derde anti-Joodse wet. Door tegen die wet te protesteren, schreef Ravasz, heeft de Hongaarse Hervormde Kerk „veel te laat, maar duidelijk een openlijk standpunt ingenomen tegen het demonisme van Hitler.”

Ravasz richtte ook de Goede Herderzendingscommissie op, met als doel het verlenen van geestelijke steun aan „bekeerde Joden.” József Éliás, zelf Jood en predikant, werd hoofd en schreef dat tussen 1 oktober 1944 en 1 februari 1945 enkele duizenden Joden (zonder onderscheid) bescherming vonden in kindertehuizen.

In die tijd tekende de bisschop verschillende keren protest aan bij de toenmalige regering tegen de anti-Joodse maatregelen. Een openlijke protestbrief, die alle predikanten van de kansel zouden dienen voor te lezen, werd ingetrokken „op voorwaarde dat de regering een schriftelijke garantie gaf dat de joodse bevolking zou worden gespaard.” Maar die belofte kwam de regering niet na.

Op 1 november schreef Ravasz aan de leider van de Pijlkruisers: „Namens de Hongaarse Hervormde Kerk, op basis van Gods geschreven en ongeschreven wetten, omwille van de gerechtigheid en in het belang van ons land en volk, zal ik tot het eind blijven protesteren tegen deze onmenselijke behandelingen.” Hij moest toen vluchten wegens een arrestatiebevel van de Pijlkruisers.

Schuldbelijdenis

Desondanks kwam Ravasz na de oorlog tot een schuldbelijdenis. Ik citeer: „11 februari 1945, vlak voor het einde van de oorlog, hield László Ravasz een preek in de Calvijnkerk met de titel: „Wat u zaait, zult u oogsten.” In deze preek klonk een toon van berouw, zonder welke geen nationaal herstel mogelijk is. „Deze generatie heeft volgens het vlees gezaaid; de generatie die de gruwel van een wereldoorlog is begonnen, de generatie die haat de belangrijkste macht om de geschiedenis te bepalen heeft genoemd en die een Herodesachtige monsterlijkheid heeft geprobeerd van uitroeiing van hele volken en naties… In Boedapest, waar een deel van de bevolking werd afgeslacht als beesten, waar mensen werden samengedreven en gedwongen in een getto leefden als waren zij een besmetting: in Boedapest duurde het slechts een paar maanden voordat alle levens onzeker werden (…) Er kan geen nationaal herstel zijn, evenmin als er individueel bekering en verzoening met God kan zijn, zonder dat wij met de verloren zoon persoonlijk en als gemeenschap belijden: „Vader, ik heb gezondigd, tegen de Hemel en tegen U. Tegen God en de mensheid. (…)”

De kerken moesten toegeven dat hun dienst beter, moediger en radicaler had kunnen zijn. Daarom is de kerk boetedoening schuldig aan de levende God en een eed dat zij zich meer zal wijden aan haar rol van profeet.

De eerder genoemde József Éliás echter vermeldde in zijn memoires dat de kerk meer deed dan „een eenvoudige schuldbelijdenis.” Na de Bevrijding schreef de kerkleiding voor dat elk jaar op een van de adventszondagen vanaf alle 1200 preekstoelen de dienst in het teken van Israël zou staan, „en dat het vooral zal gaan over de taken en verantwoordelijkheden ten opzichte van het Joodse volk.”

Na de Wende

De tijd onder het communisme (na 1948) vraagt een aparte behandeling. Wie was er toen veilig voor het communistische regiem?!

Maar hoe is het na de Wende gegaan? Antisemitisme heeft zich vandaag de dag genesteld in de extreem nationalistische Jobbikpartij, met 23 van de 199 zetels in het Hongaarse parlement en met 3 zetels in het Europees Parlement. Aan de vooravond van de Europese verkiezingen in 2009 schreef de lijsttrekker: „Wij zouden blij zijn als die zogenaamde trotse Hongaren weer met hun kleine, besneden piemeltjes gingen spelen.” En op 3 mei 2013 hield de partij in Boedapest ten tijde van het World Jewish Congress een anti-Joodse betoging, die de premier (Viktor Orbán) vanwege een rechterlijke beslissing niet ongedaan kon maken.

Bij de opening van dit congres keerde Orbán zich echter krachtig tegen het antisemitisme. In interviews noemde hij Jobbik een gevaar voor Hongarije en zei hij zelfs de Joden „een zegen voor het land” te achten. Antisemitisme kan dan ook bepaald niet de regering met de Fideszpartij van Viktor Orbán worden aangerekend.

Conclusie

Het antisemitisme is in Hongarije niet dood. Waar wel? In Nederland? En als wij terugblikken op de Tweede Wereldoorlog? Het valt nergens mee om met het verleden in het reine te komen. En het verleden werkt alom door in het heden. Joodse organisaties in Hongarije willen echter wel krachtiger protesteren tegen Jobbik, die vooral aanhang heeft in Oost-Hongarije. Maar ik noem ter afsluiting twee voor zichzelf sprekende positieve voorbeelden.

Toen ik in 1994 een eredoctoraat ontving van de theologische Radayfaculteit, kreeg ook de dit jaar overleden opperrabbijn van Boedapest, Jozsef Schweitzer, zo’n onderscheiding. Recent waren we opnieuw met een twintigkoppige delegatie van hervormd-gereformeerde predikanten uit Nederland op bezoek in Hongarije, voor een vierde Matrahazaconferentie. Een Hongaarse spreker noemde de Jobbikpartij een gevaar voor Hongarije.

We bezochten ook de plaats Mad. Daar woonden ooit 800 Joden. Tijdens de Holocaust werden er 350 weggevoerd en vermoord. Nu woont er niet één Jood meer. De synagoge en het bijbehorende gebouw voor de rabbijnenopleiding liggen er vervallen bij. Jarenlang bewaakte en beheerde een rooms-katholieke inwoner van het dorp de locatie. Geheel op kosten van de overheid worden de gebouwen nu echter gerenoveerd. Het interieur ziet er al fraai uit. De bedoeling is dat de locatie weer een centrale plaats krijgt in de Hongaars-Joodse gemeenschap. Commentaar overbodig.

Kortom, het antisemitisme is ook in Hongarije aanwezig. Maar dat kan niet op de noemer van de kerk, noch op die van de overheid worden geschreven. Integendeel.

Dit is het derde en laatste deel in een drieluik naar aanleiding van een bezoek aan Hongarije.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer