Bekwaam
Johannes 17:4b
„Ik heb voleindigd het werk dat Gij Mij gegeven hebt om te doen.”
De oneindig wijze God zou Jezus tot dat werk niet verkozen hebben, tenzij Hij volkomen bekwaam was om het te vervullen. Want wat een arbeid was het! Een werk waarin de heerlijkheid Gods, de zaligheid van miljoenen zondaren, de volkomen overwinning en omverwerping van de satan, de vernietiging van de zonde, voor allen vervuld moesten worden en dat door zeeën van lijden, angst, schande, smaad en verzoeking heen, die doorwaad en overwonnen moesten worden door de Zoon van God in het vlees!
Maar God kende beide, de arbeid en de Arbeider. Hij kende wat gedaan moest worden en Wie dit alleen kon verrichten, wat geleden moest worden en Wie alleen dit kon dragen. Hij wist dat het een werk was dat geschikt was om door Zijn Zoon te worden volvoerd. Hij alleen was bekwaam tot dit werk. Dit werk was alleen voor Hem gepast.
Daarom kon de dierbare Verlosser, juist voordat Hij als een lam ter slachting geleid werd, met heilige vreugde in het zalige bewustzijn van de goedkeurende blik van de Vader opzien en zeggen: „Ik heb voleindigd het werk dat Gij mij gegeven hebt om te doen” (Johannes 17:4).
Laten we bij de beschouwing van Zijn bekwaamheden tot het werk letten op Zijn Goddelijke Persoon, als gelijk met en even eeuwig als de Vader. Om Hem macht en heerschappij tot het Middelaarschap te geven, moest Hij een Goddelijk Persoon zijn.
J. C. Philpot, predikant te Stamford
(”De grote hogepriester over het huis Gods”, 1862)