Filosoof Ortega bepleit goede manieren in bejegening andere volken
Grieken? Die betalen geen belasting en gaan al op hun vijftigste met pensioen. Ze zijn lui en corrupt, liegen en bedriegen en lichten andere Europeanen op.
Het beeld dat veel Europeanen van Grieken hebben, is niet best. Uitgedaagd door de onafgebroken stroom aan nieuws over de Griekse crisis, vindt ook iedereen er iets van. En Jan en alleman ventileert vervolgens onbekommerd zijn mening. „De Griek krijgt veel meer van de EU dan Nederland. Alleen de Griek gaat er verkeerd mee om”, schreef bijvoorbeeld iemand op de website van het RD.
Levensgevaarlijk, al die oordelen van mensen in het ene land over mensen in een ander land, waarschuwde de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset (1883-1955) ooit in zijn recent in het Nederlands vertaalde klassieker ”De opstand van de massamens” (uitgeverij Lemniscaat).
In dat boek haalt hij –eind 1937– uit naar Engelsen die „in het comfort van hun club en zonder ook maar aan enige druk te worden blootgesteld”, meenden te kunnen oordelen over wat er in het toen door burgeroorlog verscheurde Spanje gaande was.
Hoewel ze door hun media van een stortvloed aan informatie over die oorlog werden voorzien, waren ze volgens Ortega toch niet goed geïnformeerd. Omdat de Engelsen de situatie in Spanje niet zélf meemaakten, konden ze zich domweg niet inleven in wat daar werkelijk gaande was. Daardoor lieten ze zich echter niet belemmeren zich over de burgeroorlog uit te spreken.
Giftige invloed
En dat is niet zonder grote risico’s, meent Ortega. De publieke opinie in land A over land B kan een „kwalijke, ophitsende en giftige invloed” hebben op het leven in land B. Allereerst omdat de publieke opinie in land A doorgaans niet deugt. De mensen zijn er, zoals gezegd, niet goed geïnformeerd. Bovendien is er door de snelheid waarmee nieuws over land B de mensen bereikt, ook geen tijd meer voor meningsvorming „in een staat van min of meer rustige contemplatie.” Dat gebeurt vooral nog „op een manier die onmiddellijk om actie en interventie schreeuwt.”
De mensen in land B horen op hun beurt dat mensen in land A van alles van hen vinden. „Dat geeft B de indruk dat een vreemde mogendheid de onacceptabele brutaliteit heeft om zich met zijn zaken te bemoeien, als het ware het land is binnengevallen.”
Als volk B daarna doorkrijgt dat de opinie in A „in geen enkele verhouding staat tot wat er werkelijk aan de hand is, stijgt de irritatie tot ondraaglijke hoogte.”
Met alle gevolgen van dien: de onrealistische voorstellingen die volk A heeft en ventileert over volk B (die op een „invasie” lijken), roepen in dat laatste land een „wraakactie” op. Bovendien zet het de relatie tussen die landen onder druk. „Dit fenomeen vormt een nieuw probleem van de eerste orde vormt voor de internationale verhoudingen.”
De bijna tachtig jaar oude analyse van Ortega is moeiteloos toe te passen op wat er nu rondom Griekenland gaande is. Hoewel, om het concreet te maken, veel Nederlanders en Duitsers die doorlopend worden overspoeld met nieuws over dat land, weten velen toch niet wat daar precies gaande is. Ondertussen vinden en roepen ze er wel van alles over.
Dat leidt vervolgens weer tot irritatie bij de Grieken: Wat geeft Europa het recht zich met ons te bemoeien? Onze nationale soevereiniteit uit te hollen? Vergelijkingen met het naziregime, dat Griekenland in de Tweede Wereldoorlog bezette, duiken steeds vaker op.
De verhouding tussen de Griekse bevolking en die van andere Europese landen (die samen deel uitmaken van dezelfde Unie) verslechtert daardoor.
Ortega doet in zijn boek suggesties om dit soort problemen te voorkomen. Mensen moeten allereerst erkennen dat elk volk „een zekere intimiteit heeft, en op die grond een stelsel van geheimen die nooit zomaar van buitenaf kunnen worden doorgrond.” Dat besef zou een eerste rem op snelle en ongefundeerde oordeelsvorming moeten zijn.
Daarnaast roept hij op tot een „nieuwe methodologie op het vlak van omgangsvormen tussen naties.” Als lichtend voorbeeld haalt hij dan –ironisch genoeg– de Engelsen erbij. „In Engeland heeft het individu van oudsher geleerd om voorzichtig en terughoudend te zijn met het uiten van meningen over een ander individu.” In dat land „regeert de geweldige dictatuur van de ‘goede manieren’.”
Er is geen reden, concludeert hij vervolgens, „om de opvattingen die men ventileert over andere volken, niet aan een vergelijkbare regulering te onderwerpen.”
Lastig parket
Toegepast op de Griekse situatie zou Ortega de hedendaagse Europeanen dus kunnen aanbevelen zich gereserveerder op te stellen richting Griekenland en meer respect voor de Griekse bevolking op te brengen, die in een bijzonder lastig parket is beland.
Ortega baseert zich in zijn boek niet rechtstreeks op de Bijbel, hoewel hij die vanuit zijn rooms-katholieke opvoeding en scholing wel moet hebben gekend. Toch sluit zijn pleidooi aan op de woorden van de Heere Jezus in Mattheüs 7:1: „Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.”
De kanttekening in de Statenbijbel bij „Oordeelt niet” („namelijk lichtvaardiglijk, of verkeerdelijk, uit haat, nijdigheid of ongegrond achterdenken”) zal hij niet gekend hebben; maar hij zou het er zeker mee eens zijn geweest. Die bevestigt namelijk het oude, maar tegelijkertijd ook verrassend actuele betoog van de Spaanse filosoof.