Vervullen
Hebreeën 8:3b
„Waarom het noodzakelijk was dat ook Deze wat had dat Hij zou offeren.”
Wat de slachtoffers betreft: zij die op het geelkoperen altaar werden opgeofferd, kunnen wij in zes soorten verdelen (Leviticus 7:37): brandoffers, spijsoffers, zondoffers, schuldoffers, vuloffers en dankoffers. Deze waren door twee bijzonderheden van de andere offers onderscheiden: zij waren brandoffers die geheel of ten dele werden verbrand en zij waren het meest heilig. Zij werden dus onderscheiden van de hefoffers en beweegoffers, die niet met vuur verbrand werden en niet „het heiligst” waren, maar die, zoals de naam aangeeft, „heilige lofzangen” genoemd werden, daar zij voor het merendeel vrijwillige dankoffers waren. Deze offeranden bestonden uit dieren en vogels. Van de dieren werden drie soorten in de slachtoffers opgeofferd: één uit het vee, namelijk de jonge stier, en twee uit de kudde, namelijk het schaap en de bok. Van de vogels werden twee soorten gebezigd: tortelduiven, jonge duiven, en in geval van de reiniging der melaatsen (Leviticus 14:4) mussen. Van al deze offerdieren was het noodzakelijk dat zij van het mannelijk geslacht waren, behalve het zond- en schuldoffer, en dat zij zonder gebrek waren. Daardoor werden de bekwaamheid en de onbevlektheid van de Heere Jezus als Priester en Offer afgeschaduwd. Voor het gelovige hart is niets onnodig of onbelangrijk wat ons op Hem wijst. Het dient om een heilig licht te verspreiden over de Persoon, het werk, de offerande, en het lijden van onze grote Hogepriester.
J. C. Philpot, predikant te Stamford
(”De grote Hogepriester over het huis Gods”, 1862)