Onderscheiding
Hebreeën 8:3b
„Waarom het noodzakelijk was dat ook Deze wat had dat Hij zou offeren.”
We noemen het verschil tussen slachtoffers in de ware zin van het woord, en tussen wat meer bepaalde offeranden waren. Dit verschil noemt de apostel met deze woorden: „een ieder hogepriester wordt gesteld om gaven en slachtofferen te offeren” (Hebreeën 8:3). Hij maakt een verschil tussen wat onbloedige offers genoemd worden, zoals die van koren, olie, spijzen en dranken, die hij „gaven” noemt, en de bloedige slachtoffers.
Als we een overzicht geven van de slachtoffers en offeranden die door de hogepriester gebracht werden, dan kunnen wij die verdelen in drie soorten, naar de onderscheiden plaatsen waar zij geofferd werden: die van het voorhof, op het koperen altaar, door bloed en vuur; vervolgens die van het heiligdom, op het reukaltaar en de tafel der toonbroden; en ten slotte die van het heilige der heiligen, voor de ark des verbonds, binnen het voorhangsel.
De eerstgenoemde slachtoffers stelden de dood van Christus en Zijn offerande aan het kruis voor. De tweede, het reukoffer op het gouden altaar en het wekelijks offeren der toonbroden op de tafel, schaduwden Zijn tegenwoordige voorspraak in de hemel af. En de derde, het inbrengen van het bloed van de kalveren en bokken en het klein gehakte reukwerk in het heilige der heilige, stelde de uitwerking voor, namelijk van de verzoening en van die goddelijke handelingen die nu nog door onze verheerlijkte Hogepriester worden voortgezet, als onze Voorspraak bij de Vader.
J. C. Philpot, predikant te Stamford (”De grote Hogepriester over het huis Gods”, 1862)